Het Urantia Boek

Verhandeling 88

Fetisjen, tovermiddelen en magie

88:0.1 De idee dat een geest kan intreden in een levenloos voorwerp, een dier of een menselijk wezen, is een zeer oud en eerbaar geloof, want het is sinds de aanvang van de evolutie der religie wijd verbreid geweest. Deze leer aangaande bezetenheid door geesten is niets meer of minder dan fetisjisme. De primitieve mens vereert niet zozeer de fetisj zelf; hij aanbidt en vereert logischerwijze de geest die er in zetelt.

88:0.2 Aanvankelijk geloofde men dat de geest van een fetisj de schim van een gestorven mens was; naderhand dacht men dat de hogere geesten in fetisjen woonden. En zo nam de cultus van fetisjen uiteindelijk alle primitieve ideeën over schimmen, zielen, geesten en bezetenheid door demonen in zich op.

1. Het geloof in fetisjen

88:1.1 De primitieve mens wilde al het buitengewone altijd tot een fetisj maken, en daarom zijn er vele door toeval ontstaan. Een mens is ziek, er gebeurt iets en hij wordt weer beter. Hetzelfde geldt voor de reputatie van vele medicijnen en de methoden om op goed geluk af ziekten te behandelen. Voorwerpen die verband hielden met dromen werden allicht tot fetisjen gemaakt. Vulkanen werden fetisjen, maar bergen niet; kometen wel, sterren echter niet. De vroege mens dacht dat vallende sterren en meteoren aanwijzingen waren van de aankomst van speciale geesten die op aarde op bezoek kwamen.

88:1.2 De eerste fetisjen waren merkwaardig getekende kiezelstenen, en sindsdien heeft de mens altijd ‘heilige stenen’ gezocht; ooit was een kralensnoer een verzameling heilige stenen, een hele batterij amuletten. Vele stammen hadden fetisj-stenen, maar slechts enkele, zoals de Kaäba en de Steen van Scone, zijn blijven bestaan. Vuur en water behoorden ook tot de vroege fetisjen, en vuuraanbidding, evenals het geloof in heilig water, bestaat nog.

88:1.3 Boomfetisjen ontwikkelden zich later, maar bij sommige stammen leidde de blijvende natuuraanbidding tot het geloof in amuletten, die door een of andere natuurgeest werden bewoond. Toen planten en vruchten fetisjen werden, werden ze als voedsel taboe. De appel behoorde tot de eerste vruchten die in deze categorie vielen, en werd door de Levantijnse volken nooit gegeten.

88:1.4 Als een dier mensenvlees at, werd het een fetisj. Op deze wijze werd de hond het heilige dier van de Parsen. Als de fetisj een dier is en de geest er permanent in huist, kan fetisjisme grenzen aan het geloof in reïncarnatie. In vele opzichten benijdden de primitieve mensen de dieren; zij voelden zich niet boven hen verheven en zij werden vaak naar hun favoriete dieren vernoemd.

88:1.5 Toen dieren fetisjen werden, vloeide daar het taboe op het eten van het vlees van het tot fetisj geworden dier uit voort. Mensapen en kleine apen werden, wegens hun gelijkenis met de mens, al vroeg fetisj-dieren; later werden ook slangen, vogels en zwijnen zo beschouwd. Ooit was de koe een fetisj, en terwijl de melk taboe was, werden de uitwerpselen hogelijk gewaardeerd. De slang werd zeer vereerd in Palestina, vooral door de Feniciërs die hem samen met de Joden als de spreekbuis van kwade geesten beschouwden. Zelfs vele mensen in de nieuwe tijd geloven in de toverkracht van reptielen. De slang is vereerd van Arabië tot in geheel India, en zelfs in de slangendans van de Moqui-stam der rode mensen.

88:1.6 Bepaalde dagen van de week waren fetisjen. Eeuwenlang is de vrijdag als een ongeluksdag beschouwd en het getal dertien als een onheilsgetal. De geluksgetallen drie en zeven kwamen voort uit latere openbaringen: vier was het geluksgetal van de primitieve mens; het stamde van de vier windstreken die al vroeg waren onderkend. Men dacht dat tellen van vee of andere bezittingen ongeluk bracht; mensen in de oudheid waren altijd tegen het houden van een census, ‘het tellen van het volk.’

88:1.7 De primitieve mens maakte geen overmatig fetisj van de seksualiteit: de voortplantingsfunctie kreeg slechts beperkte aandacht. De primitieve mens was natuurlijk aangelegd, niet obsceen of wellustig.

88:1.8 Speeksel was een machtig fetisj; duivels konden worden uitgedreven door op iemand te spuwen. Door een oudere of hogerstaande bespogen te worden was het grootste compliment. Sommige delen van het menselijk lichaam werden als mogelijke fetisjen beschouwd, vooral het haar en de nagels. Aan de langgroeiende vingernagels van de stamhoofden werd hoge waarde toegekend en de afknipsels ervan vormden een machtig fetisj. Het geloof in schedel-fetisjen is een belangrijke verklaring van het koppensnellen uit latere tijden. De navelstreng was een hooggeschat fetisj; in Afrika wordt zij zelfs heden ten dage nog zo beschouwd. Het eerste speeltuig van de mensheid was een geconserveerde navelstreng. Ingelegd met parels, zoals vaak werd gedaan, vormde hij de eerste halsketting van de mens.

88:1.9 Gebochelde en kreupele kinderen werden als fetisjen beschouwd; men geloofde dat krankzinnigen maanziek waren. De primitieve mens kon geen onderscheid maken tussen genialiteit en krankzinnigheid; idioten werden ofwel doodgeslagen, ofwel als fetisj-persoonlijkheden vereerd. Door hysterie werd het populaire geloof in hekserij steeds meer versterkt; epileptici waren dikwijls priesters en medicijnmannen. Dronkenschap werd als een vorm van bezetenheid door geesten beschouwd; wanneer een primitieve man ging boemelen, stak hij een blad in zijn haar om aan te geven dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn daden had afgelegd. Vergiften en bedwelmende middelen werden fetisjen; zij werden geacht bezeten te zijn.

88:1.10 Vele mensen beschouwden genieën als fetisj-persoonlijkheden die door een wijze geest bezeten waren. En deze begaafde mensen leerden al spoedig hun toevlucht te nemen tot fraude en bedrog om hun eigen zelfzuchtige belangen beter te kunnen behartigen. Een fetisj-man werd als meer dan menselijk beschouwd, hij was goddelijk, zelfs onfeilbaar. Zo oefenden stamhoofden, koningen, priesters, profeten en kerkvorsten ten slotte grote macht uit en werd hun gezag onbeperkt.

2. De evolutie van de fetisj

88:2.1 Men veronderstelde dat de schimmen bij voorkeur huisden in een voorwerp dat hun had toebehoord toen zij nog leefden in het vlees. Dit geloof verklaart de werkzaamheid van vele hedendaagse relikwieën. De mens in de oudheid had altijd eerbied voor het gebeente van de leiders, en de skeletresten van heiligen en helden worden door velen nog steeds met bijgelovig ontzag beschouwd. Zelfs nu nog worden er bedevaarten naar de graftomben van grote mensen gemaakt.

88:2.2 Het geloof in relikwieën is een uitvloeisel van de oude fetisj-cultus. De relikwieën van moderne godsdiensten staan voor een poging om de fetisj van de primitieve mens te rationaliseren en de fetisj aldus binnen de moderne godsdienstige stelsels te verheffen tot een niveau van waardigheid en respectabiliteit. Het is heidens om in fetisjen en magie te geloven, doch zogenaamd volkomen in orde om relikwieën en wonderen te aanvaarden.

88:2.3 De haard – de plaats van het vuur – werd min of meer een fetisj, een gewijde plek. De schrijnen en tempels waren aanvankelijk fetisj-plaatsen, omdat de gestorvenen daar werden begraven. De fetisj-hut van de Hebreeërs werd door Mozes verheven tot het niveau waar hij een super-fetisj, de toenmalige opvatting van de wet Gods, kon huisvesten. Doch de Israëlieten gaven het typisch Kanaänitische geloof in het stenen altaar nooit op: ‘En deze steen die ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods zijn.’ Zij geloofden oprecht dat de geest van hun God woonde in zulke stenen altaren, die in werkelijkheid fetisjen waren.

88:2.4 De vroegste beeltenissen werden gemaakt om het uiterlijk van, en de herinnering aan, illustere doden levend te houden; in werkelijkheid waren het gedenktekens. Afgodsbeelden waren een verfijning van het fetisjisme. De primitieve mensen geloofden dat een wijdingsceremonie de geest ertoe bracht zijn intrede in het beeld te doen; op dezelfde wijze werden bepaalde voorwerpen tot tovermiddelen als zij werden gezegend.

88:2.5 Mozes trachtte door zijn toevoeging aan het tweede gebod van de oude wet der Dalamatiërs de verering van fetisjen bij de Hebreeërs in toom te houden. Hij gaf nauwkeurig opdracht om geen enkel soort beeld te maken dat tot fetisj gewijd zou kunnen worden. Hij stelde onomwonden: ‘Gij zult u geen gesneden beeld noch enige gelijkenis maken van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren van de aarde is.’ Hoewel dit gebod de ontwikkeling van de beeldende kunst bij de Joden sterk vertraagde, verminderde het inderdaad de fetisj-verering. Doch Mozes was te wijs dan dat hij trachtte de oude fetisjes overijld van hun plaats te dringen en daarom stond hij toe dat er naast de wet bepaalde relikwieën geplaatst werden in de ark, die een combinatie van oorlogsaltaar en religieuze relikwieënkast was.

88:2.6 Woorden werden tenslotte ook fetisjen, vooral die welke als woorden Gods werden beschouwd; op deze wijze zijn de gewijde boeken van vele godsdiensten fetisjistische kerkers geworden, waarin de geestelijke verbeeldingskracht van de mens gevangen wordt gehouden. De krachtige stellingname van Mozes tegen fetisjen werd zelf een oppermachtig fetisj; zijn gebod werd later gebruikt om de beeldende kunst te bespotten en de vreugde in en de adoratie van het schone tegen te gaan.

88:2.7 In oude tijden was het gezaghebbend fetisj-woord een doctrine die vrees inboezemde, de ver- schrikkelijkste aller tyrannen door wie de mensen worden geknecht. Een tot fetisj geworden doctrine zal de sterfelijke mens ertoe brengen verraad te plegen jegens zichzelf en zich over te leveren aan de greep van dweperij, fanatisme, bijgeloof, onverdraagzaamheid en de afschuwelijkste barbaarse wreedheden. De moderne achting voor wijsheid en waarheid betekent maar een recent ontsnappen aan de neiging tot fetisjisme en een opstijgen naar hogere niveaus van denken en redeneren. Wat betreft de verzamelde fetisj-schrifturen die verscheidene godsdienst-ijveraars voor heilige boeken houden, gelooft men niet alleen dat hetgeen in het boek staat waar is, maar ook dat het boek alle waarheid bevat. Als een van deze heilige boeken toevallig zegt dat de aarde plat is, dan zullen generaties lang mannen en vrouwen, ook als ze in overige opzichten gezond van geest zijn, weigeren positieve bewijzen dat de planeet rond is te aanvaarden.

88:2.8 De gewoonte om een van deze heilige boeken te openen en het oog bij toeval te laten vallen op een passage die belangrijke levensbeslissingen of voornemens kan bepalen wanneer er gevolg aan wordt gegeven, is volslagen fetisjistisch en niet anders dan dat. Een eed afleggen op een ‘heilig boek’ of zweren bij een voorwerp van opperste verering is een vorm van verfijnd fetisjisme.

88:2.9 Maar het betekent werkelijke evolutionaire vooruitgang om van fetisj-vrees voor afgeknipte randjes vingernagel van een primitief stamhoofd over te gaan tot de verering van een prachtige verzameling brieven, wetten, legenden, allegorieën, mythen, gedichten en kronieken, die tenslotte toch de van het kaf ontdane morele wijsheid van vele eeuwen weerspiegelen, althans tot aan de tijd en gelegenheid dat zij tot een ‘heilig boek’ werden samengevoegd.

88:2.10 Om fetisjen te worden, moesten woorden als geïnspireerd worden beschouwd, en het beroep op geschriften die als goddelijk geïnspireerd werden gezien, heeft rechtstreeks geleid tot het vestigen van het gezag van de kerk, terwijl de ontwikkeling van civiele vormen leidde tot de verwezenlijking van het gezag van de staat.

3. Totemisme

88:3.1 Elke primitieve cultus was doortrokken van fetisjisme, van het vroegste geloof in heilige stenen, via afgoderij, kannibalisme en natuurgodsverering, tot en met het totemisme.

88:3.2 Totemisme is een combinatie van sociale en religieuze gebruiken. Oorspronkelijk dacht men dat de toevoer van voedsel zeker werd gesteld door respect voor het totemdier waarvan men dacht biologisch af te stammen. Totems waren tegelijkertijd symbolen van de groep, en haar afgod. Zo’n god was de verpersoonlijking van de stam. Totemisme was slechts een fase in het streven om van religie, die overigens persoonlijk is, een gemeenschappelijk goed te maken. De totem ontwikkelde zich ten slotte tot de vlag, of het nationaal symbool, van de verschillende moderne volken.

88:3.3 Een fetisj-buidel, een medicijnbuidel, was een zakje dat een achtenswaardig assortiment artikelen bevatte die door geesten geïmpregneerd waren, en de medicijnman uit het verleden stond nooit toe dat zijn buidel, het symbool van zijn macht, de grond raakte. Beschaafde volken in de twintigste eeuw zien er eveneens op toe dat hun vlaggen, symbolen van nationaal zelfbewustzijn, nooit de grond raken.

88:3.4 De onderscheidingstekenen van het priesterlijke en koninklijke ambt werden uiteindelijk als fetisjen beschouwd, en de fetisj van de oppermachtige staat heeft vele ontwikkelingsstadia doorlopen, van clans naar stammen, van leenheerschappij naar soevereiniteit, van totems naar vlaggen. Fetisj-koningen hebben volgens ‘goddelijk recht’ geregeerd en er hebben vele andere regeringsvormen bestaan. De mens heeft van de democratie ook een fetisj gemaakt, de verheffing en adoratie van de opvattingen van de gewone man, die men gezamenlijk ‘publieke opinie’ noemt. De mening van één mens wordt, op zichzelf genomen, als niet erg waardevol beschouwd, maar wanneer vele mensen collectief functioneren als een democratie, dan geeft ditzelfde middelmatige oordeel de doorslag bij de rechtspraak en functioneert het als de standaard van rechtvaardigheid.

4. Magie

88:4.1 De beschaafde mens pakt de problemen van een werkelijke omgeving aan door zijn natuurwetenschap; de primitieve mens trachtte door magie de werkelijke problemen van een denkbeeldige geesten-omgeving op te lossen. Magie was de techniek om invloed uit te oefenen op de omgeving van geesten waarin de mens dacht te leven, geesten wier samenzweringen het onverklaarbare eindeloos konden verklaren; het was de kunst om de vrijwillige medewerking van de geesten te verwerven en hun ongewilde medewerking af te dwingen door het gebruik van fetisjen en krachtiger geesten.

88:4.2 Het doel van magie, tovenarij en dodenbezwering was tweevoudig:

88:4.3 1. inzicht in te toekomst te krijgen;

88:4.4 2. de omgeving gunstig te beïnvloeden.

88:4.5 De oogmerken der wetenschap zijn dezelfde als die van de magie. De mensheid schrijdt van magie voort naar wetenschap, niet door overpeinzing en de rede, maar veeleer geleidelijk en pijnlijk, door lange ervaring. Geleidelijk en achteruit lopend beweegt de mens zich naar de waarheid toe; hij is in dwaling begonnen en gaat in dwaling voort, totdat hij de drempel van de waarheid ten slotte bereikt. Pas met de komst van de natuurwetenschappelijke methode is hij zijn blik vooruit gaan richten. Doch de primitieve mens moest wel experimenteren of omkomen.

88:4.6 De fascinatie die het vroege bijgeloof kenmerkte, was de moeder van de latere wetenschappelijk weetgierigheid. Er stak progressieve dynamische emotie – vrees plus nieuwsgierigheid – in deze primitieve soorten bijgeloof; er school progressieve drijfkracht in de oude magie. Deze vormen van bijgeloof betekenden dat het menselijk verlangen om het planetaire milieu te kennen en te beheersen, tevoorschijn trad.

88:4.7 De magie kreeg zo’n sterke invloed op de primitieve mens omdat deze niet in staat was het idee van de natuurlijke dood te vatten. De latere idee van de erfzonde droeg veel bij aan de verzwakking van de greep van de magie op de mensheid, omdat deze een verklaring gaf voor de natuurlijke dood. Het was op een bepaald moment in het geheel niet ongewoon dat er tien onschuldige personen ter dood werden gebracht wegens hun veronderstelde verantwoordelijkheid voor één natuurlijk sterfgeval. Dit is een van de redenen waarom oude volken zich niet sneller vermenigvuldigden, en dit geldt nog steeds voor sommige stammen in Afrika. De aangeklaagde persoon bekende doorgaans schuldig te zijn, zelfs met de dood voor ogen.

88:4.8 Magie is natuurlijk voor de primitieve mens. Hij gelooft dat een vijand daadwerkelijk kan worden gedood door tovenarij toe te passen op zijn afgeknipte haren of nagels. Het dodelijk verloop van slangenbeten werd aan de magie van de tovenaar toegeschreven. De moeilijkheid van het bestrijden van magie komt voort uit het feit dat vrees kan doden. Primitieve volken vreesden de magie dermate, dat deze hen inderdaad kon doden, en dergelijke gevolgen waren voldoende om dit valse geloof te bevestigen. Indien gevolgen uitbleven, was er altijd een geloofwaardige verklaring: het middel tegen het tekortschieten van magie was nog meer magie.

5. Magische tovermiddelen

88:5.1 Aangezien alles wat tot het lichaam behoorde een fetisj kon worden, hield de vroegste magie verband met haren en nagels. De heimelijkheid die de uitscheiding uit het lichaam vergezelt, ontstond uit de vrees dat een vijand iets dat uit het lichaam voortkwam in zijn bezit zou nemen en het ten behoeve van nadelige magie zou gebruiken; alle uitwerpselen van het lichaam werden daarom zorgvuldig begraven. Men onthield zich van spuwen in het openbaar uit vrees dat het speeksel voor schadelijke magie zou worden aangewend; speeksel werd altijd bedekt. Zelfs de resten van voedsel, kleding en sieraden konden werktuigen van magie worden. De primitieve mens liet nooit resten van zijn maaltijd op de tafel achter. Dit alles werd gedaan uit vrees dat deze zaken door vijanden bij magische rituelen gebruikt zouden kunnen worden, en niet omdat men de hygiënische waarde van dergelijke gebruiken besefte.

88:5.2 Magische tovermiddelen werden uit een grote verscheidenheid van zaken bereid: mensenvlees, tijgerklauwen, krokodillentanden, zaden van vergiftige planten, slangengif en menselijk haar. De beenderen van gestorvenen waren zeer magisch. Zelfs het stof van voetafdrukken kon voor magie worden gebruikt. De ouden geloofden sterk in magische liefdesmiddelen. Bloed en andere soorten uitscheidingen van het lichaam waren in staat de magische invloed van liefde zeker te stellen.

88:5.3 Van afbeeldingen werd eveneens gedacht dat ze effectief waren in de magie. Als men beeltenissen van mensen maakte en deze goed dan wel slecht behandelde, geloofde men dat de mensen die afgebeeld waren dezelfde werkingen ondergingen. Wanneer ze iets kochten, kauwden bijgelovige personen op een stukje hard hout om de verkoper te vermurwen.

88:5.4 De melk van een zwarte koe was zeer magisch, evenals zwarte katten. De staf of toverstok was magisch, evenals trommels, bellen en geknoopte touwen. Alle oude voorwerpen waren magische tovermiddelen. Men bezag de gebruiken van een nieuwe of hogere beschaving met afkeuring, omdat men meende dat zij een slechte magische natuur hadden. Schrijven, drukken en afbeelden werden ook lange tijd zo gezien.

88:5.5 De primitieve mens geloofde dat namen met respect moesten worden behandeld, vooral de namen der goden. De naam werd als een entiteit beschouwd, een invloed die los stond van de fysieke persoonlijkheid; hij werd evenzeer geacht als de ziel en de schaduw. Namen werden verpand tegen leningen; een man kon zijn naam niet gebruiken totdat deze door aflossing der lening was vrijgekocht. In de tegenwoordige tijd ondertekent men een brief met zijn naam. De naam van een individu werd in de magie al spoedig belangrijk. De primitieve mens had twee namen; men beschouwde de belangrijkste van de twee als te heilig om bij gewone gelegenheden te worden gebruikt, vandaar de tweede of alledaagse naam – de roepnaam. Een mens vertelde zijn werkelijke naam nooit aan vreemdelingen. Iedere ervaring van ongebruikelijke aard noodzaakte hem zijn naam te veranderen; soms was dit een poging om ziekte te genezen of een einde te maken aan ongeluk. De primitieve mens kon een nieuwe naam verkrijgen door hem van het stamhoofd te kopen; mensen investeren nog steeds in titels en graden. Maar bij de primitiefste stammen, zoals de Afrikaanse Bosjesmannen, bestaan geen individuele namen.

6. De uitoefening van magie

88:6.1 Magie werd uitgeoefend door het gebruik van toverstokken, ‘medicijn’-ritueel, en bezweringen, en het was voor de beoefenaar gebruikelijk om ongekleed te werken. Bij de primitieve tovenaars overtroffen de vrouwen de mannen in aantal. In de magie betekent ‘medicijn’ mysterie, niet behandeling. De primitieve mens behandelde nooit zichzelf; hij gebruikte nooit medicijnen behalve op advies van specialisten in de magie. En de voodoo-dokters van de twintigste eeuw zijn typerend voor de tovenaars van lang geleden.

88:6.2 De magie had zowel een publiek als een particulier aspect. Alles wat gedaan werd door de medicijnman, de sjamaan of de priester, werd geacht voor het welzijn van de gehele stam te zijn. Heksen, tovenaars en toverdokters pasten particuliere magie toe, persoonlijke, zelfzuchtige magie die werd gebruikt als een dwangmethode om ongeluk over iemands vijanden te brengen. Het idee van het tweevoudige spiritisme, goede en kwade geesten, leidde tot het latere geloof in witte en zwarte magie. En toen de religie evolueerde, werd de term magie gebezigd voor verrichtingen van geesten buiten iemands eigen cultus, en had zij ook betrekking op de oudere vormen van geloof in geesten.

88:6.3 Combinaties van woorden, het ritueel van liederen en incantaties, waren zeer magisch. Sommige oude incantaties ontwikkelden zich tenslotte tot gebeden. Weldra werd er imiterende magie uitgeoefend: gebeden werden uitgebeeld; magische dansen waren niet anders dan gedramatiseerde gebeden. Geleidelijk werd magie als begeleiding van offeranden verdrongen door het gebed.

88:6.4 Het gebaar was heiliger en magischer dan de spraak omdat het ouder was, en nabootsing werd geacht sterk magisch te werken. De rode mensen voerden vaak een bizondans uit, waarbij een van hen de bizon speelde en door zich te laten vangen, het succes van de op handen zijnde jacht verzekerde. De erotische feestelijkheden van de eerste Meidag waren eenvoudigweg een vorm van imitatieve magie, een suggestief beroep op de seksuele passies in de plantenwereld. De pop werd het eerst als een magische talisman gebruikt door de onvruchtbare vrouw.

88:6.5 Magie was de tak van de evolutionaire religieuze boom, die uiteindelijk de vrucht van een wetenschappelijke tijd heeft voortgebracht. Het geloof in astrologie heeft geleid tot de ontwikkeling van de astronomie; het geloof in de steen der wijzen heeft geleid tot de beheersing der metalen, terwijl het geloof in magische getallen de grondslag heeft gelegd voor de wetenschap der wiskunde.

88:6.6 Maar door een wereld zo vol tovenarij werd bijna alle persoonlijke ambitie en initiatief teniet gedaan. De vruchten van extra werk of ijver werden als magisch beschouwd. Als een man meer graan op zijn land had dan zijn buurman, kon het gebeuren dat hij voor het stamhoofd werd gesleept en ervan werd beschuldigd dat hij dit extra graan uit het veld van zijn luie buurman had weggelokt. Voorwaar, het was in die barbaarse tijd gevaarlijk om zeer veel te weten; steeds liep men het risico als zwarte kunstbeoefenaar terecht te worden gesteld.

88:6.7 Geleidelijk wordt door de wetenschap het gok-element uit het leven weggenomen. Doch indien de moderne onderwijsmethoden zouden falen, zou er een bijna onmiddellijke terugval tot het primitieve geloof in magie plaatsvinden. Deze vormen van bijgeloof leven nog steeds voort in het denken van vele zogenaamd geciviliseerde mensen. De taal bevat veel fossiele woorden die getuigen dat de mensheid lange tijd in magisch bijgeloof verzonken is geweest – woorden als in de ban gehouden, ongelukkig gesternte, bezetenheid, inspiratie, wegtoveren, ingenuïteit, vervoering, door de bliksem getroffen en verbijsterd. Intelligente mensen geloven nog steeds in goed geluk, het boze oog en astrologie.

88:6.8 De magie uit de oudheid was de cocon van de moderne wetenschap, onontbeerlijk in haar tijd, doch nu niet langer bruikbaar. En zo hebben de fantomen van het onwetend bijgeloof het primitieve verstand der mensen zolang verontrust, totdat de wetenschappelijke denkbeelden konden ontstaan. Tegenwoordig bevindt Urantia zich in de overgangstijd van deze intellectuele evolutie. De ene helft van de wereld grijpt verlangend naar het licht der waarheid en de feiten die de wetenschap ontdekt, terwijl de andere helft wegkwijnt in de armen van oeroud bijgeloof en maar nauwelijks verhulde magie.

88:6.9 [Aangeboden door een Schitterende Avondster van Nebadon.]