Het Urantia Boek

Verhandeling 131

De wereldreligies

131:0.1 GEDURENDE het verblijf van Jezus, Gonod en Ganid in Alexandrië, had de jongeman veel tijd en een grote som geld van zijn vader besteed aan de samenstelling van onderrichtingen uit de wereldreligies over God en zijn verhouding tot de sterfelijke mens. Ganid nam meer dan zestig geleerden in dienst als vertalers van deze uittreksels uit de religieuze leerstellingen van deze wereld over de Godheden. In dit verslag moet duidelijk worden gesteld dat al deze leringen die het monotheïsme weergeven, grotendeels direct of indirect ontleend waren aan de prediking van de zendelingen van Machiventa Melchizedek, die vanuit hun hoofdkwartier in Salem erop uittrokken om de leer van één God – de Allerhoogste – te verspreiden tot aan de einden der aarde.

131:0.2 Wij geven hierbij een uittreksel uit het manuscript van Ganid dat hij in Alexandrië en Rome gereedmaakte, en dat honderden jaren na zijn dood bewaard bleef in India. Hij verzamelde dit materiaal onder de volgende tien hoofden:

1. Het Cynisme

131:1.1 De overblijfselen van de onderrichtingen van de discipelen van Melchizedek werden, afgezien van wat er in de Joodse religie bleef bestaan, het best bewaard in de leer van de Cynici. De keuze van Ganid omvatte het volgende:

131:1.2 ‘God is allerhoogst; hij is de Allerhoogste van hemel en aarde. God is de voltooide cirkel der eeuwigheid, en hij regeert het universum van universa. Hij alleen is de maker van de hemelen en de aarde. Wanneer hij iets verordent, bestaat het. Onze God is één God, en hij is vol mededogen en barmhartig. Alles wat hoog, heilig, waar en schoon is, is zoals onze God. De Allerhoogste is het licht des hemels en der aarde; hij is de God van het oosten, het westen, het noorden en het zuiden.

131:1.3 ‘ Zelfs indien de aarde zou voorbijgaan, zou het luisterrijke aangezicht van de Allerhoogste in majesteit en heerlijkheid blijven bestaan. De Allerhoogste is de eerste en de laatste, het begin en het einde van alle dingen. Er bestaat slechts deze ene God, en zijn naam is Waarheid. God bestaat in en uit zichzelf, en geen toorn of vijandschap wordt in hem gevonden; hij is onsterfelijk en oneindig. Onze God is almachtig en milddadig. Hoewel hij zich op veler- lei wijzen manifesteert, vereren wij slechts God zelf. God weet alles – onze geheimen en onze uitspraken; hij weet ook wat ieder van ons verdient. Zijn macht is tegen alles opgewassen.

131:1.4 ‘God geeft vrede en is een getrouwe beschermer van allen die hem vrezen en hem vertrouwen. Hij schenkt heil aan allen die hem dienen. De ganse schepping bestaat in de kracht van de Allerhoogste. Zijn goddelijke liefde komt voort uit de heiligheid van zijn kracht, en genegenheid wordt geboren uit de macht van zijn grootheid. De Allerhoogste heeft de eenheid van ziel en lichaam verordend en de mens begiftigd met zijn eigen geest. Wat de mens doet, moet tot een einde komen, maar wat de Schepper doet, gaat immer door. Wij doen kennis op door de ervaring, van de mens, maar wijsheid ontlenen wij aan de contemplatie van de Allerhoogste.

131:1.5 ‘God stort regen uit over de aarde, hij doet de zon schijnen op het jonge graan, en hij geeft ons de overvloedige oogst van de goede dingen in dit leven, en eeuwig heil in de toekomstige wereld. Onze God geniet groot gezag; zijn naam is Voortreffelijk en zijn natuur is onpeilbaar. Wanneer ge ziek zijt, is het de Allerhoogste die u geneest. God is vol goedheid jegens alle mensen; wij hebben geen vriend gelijk de Allerhoogste. Zijn barmhartigheid vult alle plaatsen en zijn goedheid omvat alle zielen. De Allerhoogste is onveranderlijk en hij is onze helper in elk uur van nood. Waarheen ge u ook richt om te bidden, daar is het aangezicht van de Allerhoogste en het open oor van onze God. Ge kunt u verbergen voor de mensen, maar niet voor God. God is niet ver van ons; hij is alomtegenwoordig. God vult alle plaatsen en woont in het hart van de mens die ontzag heeft voor zijn heilige naam. De schepping is in de Schepper en de Schepper in zijn schepping. Wij zoeken naar de Allerhoogste en vinden hem dan in ons hart. Ge gaat op zoek naar een goede vriend, en dan ontdekt ge hem in uw ziel.

131:1.6 ‘De mens die God kent, beschouwt alle mensen als gelijk; zij zijn zijn broeders. De enige beloning van degenen die zelfzuchtig zijn, degenen die hun broeders naar het vlees negeren, is vermoeidheid en lusteloosheid. Zij die hun medemensen liefhebben en rein van hart zijn, zullen God zien. God vergeet nooit oprechtheid. Hij zal hen die eerlijk van hart zijn tot de waarheid leiden, want God is waarheid.

131:1.7 ‘Werp de dwaling van u in uw leven en overwin het kwaad door liefde voor de levende waarheid. Vergeld het kwade met het goede in al uw betrekkingen met de mensen. God de Heer is barmhartig en liefdevol: hij is vergevensgezind. Laat ons God liefhebben, want hij heeft ons eerst liefgehad. Door Gods liefde en door zijn barmhartigheid zullen wij gered worden. Arme mensen en rijke mensen zijn broeders, God is hun Vader. Het kwaad dat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat anderen ook niet aan.

131:1.8 ‘ Roep te allen tijde zijn naam aan, en in de mate waarin ge in zijn naam gelooft, zal uw gebed verhoord worden. Welk een grote eer is het de Allerhoogste te eren! Alle werelden en universa vereren de Allerhoogste. Voeg aan al uw gebeden dankzegging toe – stijg op tot aanbidding. Vrome aanbidding schuwt het kwaad en sluit de zonde buiten. Laat ons te allen tijde de naam van de Allerhoogste prijzen. De mens die zijn toevlucht zoekt in de Allerhoog-ste, verbergt zijn gebreken voor het universum. Wanneer ge met een zuiver hart voor God staat, wordt ge onbevreesd voor de ganse schepping. De Allerhoogste is als een liefdevolle vader en moeder; hij heeft ons, zijn kinderen op aarde, werkelijk lief. Onze God zal ons vergeven en onze voetstappen leiden op de weg des heils. Hij zal ons bij de hand nemen en ons tot zich voeren. God redt hen die op hem vertrouwen; hij dwingt de mens niet zijn naam te dienen.

131:1.9 ‘Indien het geloof in de Allerhoogste in uw hart is gekomen, zult ge gedurende al uw levensdagen vrij van vrees blijven. Erger u niet over de voorspoed der goddelozen; vrees niet hen die boze plannen smeden; laat uw ziel zich afkeren van de zonde en stel uw volle vertrouwen op de God des heils. De vermoeide ziel van de dolende sterveling vindt eeuwige rust in de armen van de Allerhoogste; de wijze mens hongert naar de goddelijke omarming; het aardse kind verlangt naar de veiligheid van de armen van de Universele Vader. De edele mens zoekt naar die hoge staat waar de ziel van de sterveling zich vereent met de geest van de Allerhoogste. God is rechtvaardig: de vruchten die wij niet ontvangen van wat wij in deze wereld hebben geplant, zullen wij in de volgende wereld ontvangen.’

2. Het Judaïsme

131:2.1 Bij de Kenieten in Palestina werd veel van de leer van Melchizedek behouden, en uit deze geschriften, zoals bewaard en gemodificeerd door de Joden, maakten Jezus en Ganid de volgende selectie:

131:2.2 ‘In den beginne schiep God de hemelen en de aarde en alles wat daarin is. En ziet, alles wat hij schiep was zeer goed. De Heer is God; naast hem is er niemand in de hemel boven of op de aarde beneden. Daarom zult ge de Heer uw God liefhebben met uw ganse hart en geheel uw ziel en met al uw kracht. De aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. De hemelen verkondigen de heerlijkheid Gods, en het uitspansel toont het werk zijner handen. Dag na dag uit sprake; nacht na nacht toont kennis. Er is geen spraak of taal waar hun stem niet wordt gehoord. Het werk van de Heer is groot en in wijsheid heeft hij alles gemaakt; de grootheid des Heren is ondoorgrondelijk. Hij kent het aantal der sterren: hij noemt ze alle bij name.

131:2.3 ‘De kracht van de Heer is groot en zijn begrijpen oneindig. De Heer zegt: “Zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan de uwe en mijn gedachten hoger dan uw gedachten.” God openbaart de diepe en verborgen dingen omdat het licht bij hem woont. De Heer is barmhartig en genadig; hij is lankmoedig en overvloeiend van goedheid en waarheid. De Heer is goed en rechtschapen; de zachtmoedigen zal hij leiden in hun oordeel. Proeft en ziet dat de Heer goed is! Gezegend is de mens die God vertrouwt. God is onze toevlucht en sterkte, een zeer nabije hulp in benauwenis.

131:2.4 ‘Het mededogen des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid met degenen die hem vrezen, en zijn gerechtigheid zelfs met de kinderen onzer kinderen. De Heer is genadig en vol erbarmen. De Heer is goed voor allen, en zijn tedere barmhartigheid strekt zich uit over zijn ganse schepping; hij heelt de gebrokenen van hart en verbindt hun wonden. Waarheen zal ik gaan voor Gods geest? waarheen zal ik vluchten van Gods tegenwoordigheid? Zo spreekt de Hoge en Verhevene die in de eeuwigheid woont, wiens naam Heilig is: “Ik woon in de hoge en heilige plaats; maar ook bij hem die berouwvol van hart is en nederig van geest!” Niemand kan zich verbergen voor onze God, want hij vult hemel en aarde. Laten de hemelen zich verblijden en de aarde zich verheugen. Laten alle volken zeggen: de Heer regeert! Zeg Gode dank, want zijn barmhartigheid zal voor immer bestaan.

131:2.5 ‘ De hemelen verkondigen Gods gerechtigheid, en alle volken hebben zijn heerlijkheid gezien. God is het die ons gemaakt heeft, en niet wij; wij zijn zijn volk, de schapen in zijn weide. Zijn barmhartigheid duurt eeuwig en zijn waarheid houdt stand voor alle geslachten. Onze God regeert over de volken. Laat de aarde vervuld zijn met zijn heerlijkheid! O, dat de mensen God mochten prijzen om zijn goedheid en zijn wonderbare gaven aan de mensenkinderen!

131:2.6 ‘ God heeft de mens een weinig minder dan goddelijk geschapen, en heeft hem gekroond met liefde en barmhartigheid. De Heer kent de weg der rechtschapenen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. De vrees voor de Heer is het begin van de wijsheid; de kennis van de Allerhoogste is begrip. God de Almachtige zegt: “Wandel voor mijn aangezicht en wees volmaakt.” Vergeet niet dat trots aan vernietiging, en een hooghartige geest aan vallen voorafgaat. Hij die zijn eigen geest beheerst, is machtiger dan wie een stad inneemt. De Here God, de Heilige, zegt: “Door terug te keren tot uw geestelijke rust zult ge gered worden; in stilheid en vertrouwen zal uw sterkte zijn. Zij die de Heer verwachten, zullen hun kracht vernieuwen; zij zullen opstijgen met vleugelen als de arenden. Zij zullen hardlopen en niet moe worden; zij zullen wandelen en niet mat worden. De Heer zal u rust geven van uw vrees. De Heer zegt: “Vrees niet, want ik ben met u. Wees niet ontzet, want ik ben uw God. Ik zal u sterken; ik zal u helpen, ja, ik zal u steunen met de rechterhand van mijn gerechtigheid.”

131:2.7 ‘God is onze Vader; de Heer is onze verlosser. God heeft de heerscharen van het universum geschapen en hij houdt hen allen in stand. Zijn gerechtigheid is als de bergen en zijn oordeel als de grote diepte. Hij doet ons drinken uit de rivier van zijn vreugden en in zijn licht zullen wij het licht zien. Het is goed de Heer dank te zeggen en de Allerhoogste lof te zingen; om goedertierenheid te verkondigen in de morgen en de goddelijke getrouwheid elke avond. Gods koninkrijk is een eeuwigdurend koninkrijk, en zijn heerschappij houdt stand van geslacht tot geslacht. De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; hij voert mij aan stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel. Hij voert mij op de paden der rechtvaardigheid. Ja, ook al ga ik door het dal van de schaduw des doods, ik zal geen kwaad vrezen, want God is bij mij. Zeker zullen goedheid en barmhartigheid mij volgen alle dagen mijns levens, en ik zal voor immer in het huis des Heren wonen.

131:2.8 ‘Jahweh is de God van mijn heil; daarom zal ik in de goddelijke naam mijn vertrouwen stellen. Ik zal in de Heer vertrouwen met mijn hele hart; ik zal mij niet op mijn eigen verstand verlaten. In al mijn wegen zal ik hem erkennen en hij zal mijn paden richten. De Heer is getrouw; hij houdt zijn woord jegens hen die hem dienen; de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. Indien het u niet goed gaat, is het omdat de zonde voor de deur ligt; de mensen oogsten het kwaad dat zij inploegen en de zonde die zij zaaien. Erger u niet over de boosdoeners. Wanneer ge in uw hart aandacht besteedt aan ongerechtigheid, zal de Heer u niet verhoren; wanneer ge zondigt tegen God, doet ge ook uw eigen ziel onrecht aan. God zal oordelen over het werk van ieder mens, met al wat deze verborgen houdt, hetzij goed, hetzij kwaad. Zoals een mens in zijn hart denkt, zo is hij.

131:2.9 ‘De Heer is allen nabij die hem aanroepen in oprechtheid en waarheid. Het wenen moge een nacht duren, maar vreugde komt in de morgen. Een vrolijk hart werkt als een goed medicijn. God zal geen goed onthouden aan hen die in oprechtheid wandelen. Vrees God en houd zijn geboden, want dit is de gehele plicht van de mens. Zo spreekt de Heer die de hemelen heeft geschapen en de aarde geformeerd: “Er is geen God naast mij, een rechtvaardig God en een heiland. Zie op mij en wordt behouden, gij alle einden der aarde. Indien ge mij zoekt, zult ge mij vinden, indien ge mij zoekt met heel uw hart.” De zachtmoedigen zullen de aarde beërven en zich verlustigen in een overvloed van vrede. Wie ongerechtigheid zaait, zal rampspoed oogsten; zij die wind zaaien, zullen storm oogsten.

131:2.10 ‘“Komt dan, en laat ons samen redeneren” zegt de Heer, “al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw. Al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Maar de goddelozen hebben geen vrede; het zijn uw eigen zonden die u het goede hebben onthouden. God is de gezondheid van mijn gelaat en de vreugde van mijn ziel. De eeuwige God is mijn sterkte; hij is onze verblijfplaats en onder ons zijn eeuwige armen. De Heer is nabij hen die gebroken zijn van hart; hij redt allen die een kindgelijke geest hebben. Vele zijn de bezoekingen van de rechtvaardige, maar de Heer bevrijdt hem uit die alle. Wentel uw weg op de Heer – vertrouw hem – en hij zal het doen gebeuren. Hij die in de schuilplaats van de Allerhoogste woont, zal steeds verkeren in de schaduw van de Almachtige.

131:2.11 ‘Heb uw naaste lief als u zelf; koester geen wrok tegen wie dan ook. Waarvan ge zelf een afkeer hebt, doe dat niet een ander aan. Heb uw broeder lief, want de Heer heeft gezegd: “Ik zal mijn kinderen vrijelijk liefhebben”. Het pad van de rechtvaardige is als een stralend licht dat steeds helderder schijnt tot aan de dag der volmaaktheid. Zij die wijs zijn, zullen stralen als de helderheid van het firmament en zij die velen tot rechtvaardigheid brengen als de sterren, tot in eeuwigheid. Laat de boze zijn kwade weg verlaten en de onrechtvaardige zijn opstandige gedachten opgeven. De Heer zegt: “Laat hen tot mij wederkeren, en ik zal hun barmhartigheid betonen; ik zal overvloedig vergeving schenken.”

131:2.12 ‘God, de Schepper van hemel en aarde, spreekt aldus: “Grote vrede hebben zij die mijn wet liefhebben. Mijn geboden zijn: Ge zult mij liefhebben met uw ganse hart; ge zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben; ge zult mijn naam niet ijdel gebruiken; gedenk de Sabbatdag om die te heiligen; eert uw vader en moeder; ge zult niet doden; ge zult geen overspel plegen; ge zult niet stelen; ge zult geen valse getuigenis geven; ge zult niet begeren.”

131:2.13 ‘En tot allen die de Heer boven alles liefhebben en hun naasten als zichzelf, spreekt de God des hemels aldus: “Ik zal u vrijkopen uit het graf; ik zal u redden van de dood. Ik zal rechtvaardig doch ook barmhartig zijn jegens uw kinderen. Heb ik niet gesproken van mijn kinderen op aarde, gij zijt zonen van de levende God? Heb ik u niet geroepen om te worden zoals ik en eeuwig bij mij in het Paradijs te wonen?”’

3. Het Boeddhisme

131:3.1 Ganid was geschokt toen hij ontdekte hoe weinig het scheelde of het Boeddhisme was een grootse en schone godsdienst zonder God, zonder een persoonlijke, universele Godheid. Hij vond echter wel enige vermeldingen van bepaalde vroegere geloofsovertuigingen, welke iets van de invloed lieten zien van het onderricht van de zendelingen van Melchizedek die hun werk in India zelfs tot aan de tijd van Boeddha hadden voortgezet. Jezus en Ganid verzamelden de volgende uitspraken uit de Boeddhistische literatuur:

131:3.2 ‘Uit een rein hart zal blijdschap uitgaan naar de Oneindige; geheel mijn wezen zal tot rust komen door deze bovensterfelijke vreugde. Mijn ziel is vervuld van tevredenheid en mijn hart vloeit over van de zaligheid van het vredige vertrouwen. Ik ben niet bevreesd; ik ben vrij van angst. Ik verblijf in geborgenheid en mijn vijanden kunnen mij niet verontrusten. Ik ben tevreden met de vruchten van mijn vertrouwen. Ik heb gemerkt dat de toegangsweg tot de Onsterfelijke gemakkelijk te bereiken is. Ik bid om geloof om mij op de lange reis staande te houden; ik weet dat het geloof van boven mij niet in de steek zal laten. Ik weet dat het mijn broeders goed zal gaan wanneer zij vervuld worden van het geloof in de Onsterfelijke, het geloof dat bescheidenheid, oprechtheid, wijsheid, moed, kennis, en volharding schept. Laten wij de droefheid verzaken en de vrees afleggen. Laten wij ons door het geloof de ware rechtschapenheid eigen maken en de echte mannelijkheid. Laten wij leren na te denken over rechtvaardigheid en barmhartigheid. Het geloof is de ware rijkdom van de mens; het is de gave van deugd en heerlijkheid.

131:3.3 ‘ Ongerechtigheid is verachtelijk, en zonde is laag. Het kwaad is vernederend, of het nu in gedachten wordt gekoesterd, of in daden wordt uitgewerkt. Pijn en smart volgen op de weg des kwaads, zoals het stof de wind volgt. Geluk en gemoedsrust volgen reine gedachten en deugdzaam leven, zoals de schaduw de substantie van materiële dingen volgt. Het kwaad is de vrucht van verkeerd gericht denken. Het is kwaad om zonde te zien waar geen zonde is; om geen zonde te zien waar wel zonde is. Het kwaad is het pad van de onware leerstellingen. Zij die het kwaad vermijden door de dingen te zien zoals ze zijn, worden vreugde deelachtig door aldus de waarheid te omhelzen. Maak een eind aan uw ellende door de zonde te verafschuwen. Wanneer ge opziet naar de Edele, wend u dan van ganser harte van de zonde af. Verdedig het kwaad niet; verontschuldig de zonde niet. Door uw pogingen om zonden van het verleden weer goed te maken, krijgt ge kracht om de neiging tot zonde in de toekomst te weerstaan. Zelfbeheersing wordt geboren uit berouw. Laat geen zonde onbeleden voor de Edele.

131:3.4 ‘Opgewektheid en blijdschap zijn de beloning voor goede daden ter ere van de Onsterfelijke. Niemand kan u beroven van de vrijheid van uw eigen denken. Wanneer het geloof van uw religie uw hart heeft vrijgemaakt, wanneer het bewustzijn bestendig en onwrikbaar is geworden als een berg, dan zal de vrede der ziel rustig stromen als een rivier. Zij die zeker zijn van hun verlossing, zijn voor altijd vrij van wellust, afgunst, haat en de waandenkbeelden van de rijkdom. Hoewel het geloof de energie is van het hogere leven, moet ge desniettemin uw eigen verlossing met volharding tot stand brengen. Indien ge er zeker van wilt zijn dat ge uiteindelijk verlost zult worden, zorg er dan voor dat ge oprecht tracht alle gerechtigheid te volbrengen. Kweek de verzekerdheid des harten aan die uit uw innerlijk voortkomt, en begin zo de extase te voelen van de eeuwige verlossing.

131:3.5 ‘Geen religieus mens kan verwachten de verlichting der onsterfelijke wijsheid te bereiken indien hij volhardt in luiheid, traagheid, zwakheid, werkeloosheid, schaamteloosheid en zelfzucht. Maar hij die bedachtzaam is, verstandig overwegend, nadenkend, vurig en ernstig, kan – zelfs terwijl hij nog op aarde leeft – de allerhoogste verlichting van de vrede en vrijheid der goddelijke wijsheid bereiken. Bedenk wel, iedere daad zal zijn beloning ontvangen. Het kwaad loopt uit op leed en zonde eindigt in pijn. Vreugde en geluk komen voort uit een goed leven. Zelfs de boosdoener geniet nog een termijn van respijt voordat de tijd aanbreekt waarin zijn boze daden tot hun volle wasdom komen, maar de volle oogst van het kwaad moet onvermijdelijk plaatsvinden. Laat niemand licht over de zonde denken en in zijn hart zeggen: “De straf voor slecht handelen zal mij niet treffen.” Wat gij doet, zal ook aan u gedaan worden, wanneer de wijsheid haar oordeel velt. Onrecht, uw medemensen aangedaan, zal op uw eigen hoofd neerkomen. Het schepsel kan het lot van zijn eigen daden niet ontkomen.

131:3.6 ‘De dwaas heeft in zijn hart gezegd: “Het kwaad zal mij niet overkomen;” maar veiligheid wordt slechts gevonden wanneer de ziel gaarne terechtgewezen wordt en het denken wijsheid zoekt. De wijze mens is een nobele ziel die vriendelijk blijft temidden van zijn vijanden, rustig in de roerige menigte, en edelmoedig temidden van de inhaligen. Eigenliefde is als onkruid op een voortreffelijke akker. Zelfzucht brengt smart; voortdurende bezorgdheid is dodelijk. Het getemde bewustzijn brengt geluk voort. De grootste krijgsman is hij die zichzelf overwint en onderwerpt. Zelfbeteugeling is goed in alles. Een beter mens is alleen hij die prijs stelt op deugd en zijn plicht betracht. Laat u niet door toorn en haat overmeesteren. Spreek over niemand op hardvochtige wijze. Tevredenheid is de grootste rijkdom. Wat op een wijze manier geschonken wordt, is welbewaard. Doe anderen niet aan wat ge niet wilt dat u aangedaan wordt. Vergeld het kwade met het goede; overwin het kwade met het goede.

131:3.7 ‘Een rechtvaardige ziel is begerenswaardiger dan de heerschappij over de ganse aarde. De onsterfelijkheid is het einddoel van oprechtheid; de dood is het einde van een achteloos leven. Zij die het leven ernstig nemen, sterven niet; zij die achteloos zijn, zijn reeds dood. Gezegend zijn zij die inzicht hebben in de staat van onsterfelijkheid. Zij die de levenden folteren, zullen moeilijk geluk kunnen vinden na de dood. De onzelfzuchtigen gaan ten hemel, waar zij zich verblijden in de gelukzaligheid van een oneindige milddadigheid en waar zij blijven groeien in edele weldadigheid. Iedere sterveling die rechtschapen denkt, nobel spreekt en onzelfzuchtig handelt, zal niet alleen hier, gedurende dit korte leven, het genoegen smaken van deugd en kloekheid, maar zal ook na de ontbinding van zijn lichaam de vreugden des hemels blijven smaken.’

4. Het Hindoeïsme

131:4.1 De zendelingen van Melchizedek brachten overal waar ze heen trokken de leer van de ene God met zich mee. Veel van deze monotheïstische leerstellingen werden samen met andere, vroegere opvattingen, opgenomen in de latere onderrichtingen van het Hindoeïsme. Jezus en Ganid maakten hieruit de volgende uittreksels:

131:4.2 ‘Hij is de grote God, in alle opzichten allerhoogst. Hij is de Heer die alles omvat. Hij is de schepper en beheerser van het universum van universa. God is één God; hij is alleen en uit zichzelf: hij is de enige. En deze ene God is onze Maker en de laatste bestemming van de ziel. De schittering van de Allerhoogste gaat alle beschrijving te boven; hij is het Licht der Lichten. Ieder hart en iedere wereld wordt verlicht door dit goddelijk licht. God is onze beschermer – hij staat zijn schepselen terzijde – en zij die hem leren kennen, worden onsterfelijk. God is de grote bron van energie; hij is de Grote Ziel. Hij voert universele heerschappij over allen. Deze ene God is liefdevol, glorierijk en aanbiddelijk. Onze God is oppermachtig en woont in het allerhoogste verblijf. Deze ware Persoon is eeuwig en goddelijk; hij is de eerste Heer des hemels. Alle profeten hebben hem aangeroepen en hij heeft zich aan ons geopenbaard. Hem vereren wij. O, Allerhoogste Persoon, bron der wezens, Heer der schepping, en regeerder van het universum, openbaar aan ons, uw schepselen, de kracht waardoor gij blijvend immanent zijt! God heeft de zon en de sterren gemaakt; hij is helder en zuiver en bestaat in en uit zichzelf. Zijn eeuwige kennis is goddelijk wijs. De Eeuwige is niet toegankelijk voor het kwaad. Aangezien het universum uit God is ontstaan, is het gepast dat hij het ook regeert. Hij is de oorzaak der schepping en daarom zijn alle dingen in hem gegrondvest.

131:4.3 ‘God is de zekere toevlucht voor ieder goed mens in nood; de Onsterfelijke zorgt voor de ganse mensheid. God is een sterke verlosser en zijn vriendelijkheid is vol genade. Hij is een liefdevolle beschermer, een gezegend verdediger. De Heer spreekt: “Ik woon in hun eigen ziel als een lamp van wijsheid. Ik ben de luister van de luisterrijken en de goedheid van de goeden. Waar twee of drie tezamen komen, daar ben ik eveneens!” Het schepsel kan niet ontkomen aan de tegenwoordigheid van de Schepper. De Heer telt zelfs het onophoudelijk knipperen van de ogen van iedere sterveling; en wij vereren dit goddelijke Wezen als onze onafscheidelijke metgezel. Hij heeft de overhand over alles, is milddadig, alomtegenwoordig en oneindig vriendelijk. De Heer regeert over ons, hij is onze schuilplaats en onze hoogste bestuurder, en zijn oer-geest woont in de ziel van de sterveling. De Eeuwige Getuige van ondeugd en deugd woont in ’s mensen hart. Laten wij lang nadenken over de aanbiddelijke en goddelijke Levenbrenger; laat zijn geest onze gedachten volledig besturen. Leid ons uit deze onwerkelijke wereld tot de werkelijke! Leid ons uit de duisternis tot het licht! Leid ons uit de dood tot de onsterfelijkheid!

131:4.4 ‘Laten wij de Eeuwige aanbidden met een hart gereinigd van alle haat. Onze God is de Heer van gebed; hij hoort het roepen van zijn kinderen. Laten alle mensen hun wil aan hem onderwerpen, aan hem, de Vastberadene. Laten wij ons verheugen in de mildheid van de Heer des gebeds. Maak het gebed tot uw intiemste vriend en aanbid hem die uw ziel ondersteunt. “Indien gij mij slechts in liefde wilt aanbidden,” zegt de Eeuwige, “zal ik u de wijsheid schenken om mij te bereiken, want hun aanbidding van mij is de deugd en kracht die alle schepselen gemeen hebben.” God geeft licht aan hen die droefgeestig zijn en kracht aan hen die zijn uitgeput. Daar God onze sterke vriend is, zijn wij niet meer bevreesd. Wij prijzen de naam van de nimmer overwonnen Overwinnaar. Wij aanbidden hem omdat hij ’s mensen trouwe en eeuwige helper is. God is onze veilige leider en onfeilbare leidsman. Hij is de grote voortbrenger van hemel en aarde, en hij bezit onbeperkte energie en oneindige wijsheid. Zijn pracht is verheven en zijn schoonheid is goddelijk. Hij is de allerhoogste toevlucht voor het universum en de onveranderlijke behoeder van de eeuwige wet. Onze God is de Heer des levens en de Trooster van alle mensen; hij heeft de mensheid lief en is de helper van hen die in nood verkeren. Hij is de schenker van ons leven en de Goede Herder van de mensen die zijn kudde vormen. God is onze vader, broeder en vriend. En wij verlangen ernaar deze God in ons innerlijk te kennen.

131:4.5 ‘Wij hebben geleerd geloof te verwerven door het vurig verlangen van ons hart. Wij hebben wijsheid bereikt door onze zinnen te beheersen, en door wijsheid hebben wij vrede ervaren in de Allerhoogste. Hij die vervuld is van geloof, aanbidt waarlijk wanneer zijn innerlijk zelf verdiept is in God. Onze God draagt de hemelen als een mantel; hij bewoont ook de andere zes zich wijd uitspreidende universa. Hij is oppermachtig over allen en in allen. Wij smeken de Heer om vergeving van al onze overtredingen jegens onze broeders; en indien onze vriend ons iets heeft misdaan, zullen wij hem dit gaarne kwijtschelden. Onze geest verafschuwt alle kwaad; bevrijd ons daarom, o Heer, van alle smet van zonde. Wij bidden tot God als vertrooster, beschermer en redder – iemand die ons liefheeft.

131:4.6 ‘De geest van de Bewaarder van het Universum komt binnen in de ziel van het eenvoudige schepsel. Die mens is wijs die de ene God aanbidt. Zij die naar volmaaktheid streven, moeten inderdaad de Allerhoogste Heer kennen. Hij die de gelukzalige veiligheid van de Allerhoogste kent, is nimmer bevreesd, want de Allerhoogste spreekt tot hen die hem dienen: “Vrees niet, want ik ben met u.” De God der voorzienigheid is onze Vader. God is waarheid. En het is het verlangen van God dat zijn schepselen hem begrijpen – de waarheid ten volle leren kennnen. Waarheid is eeuwig: zij houdt het universum in stand. Ons allerhoogste verlangen moet de vereniging met de Allerhoogste zijn. De Grote Bestuurder is de verwekker van alle dingen – alles ontwikkelt zich uit hem. Dit is de samenvatting van onze verplichtingen: laat niemand een ander aandoen wat hemzelf tegen de borst zou stuiten; koester geen wrok, sla hem niet die u slaat, overwin toorn met barmhartigheid en versla haat door welwillendheid. En dit alles moeten wij doen omdat God een goede vriend en genadige vader is, die al onze aardse overtredingen vergeeft.

131:4.7 ‘ God is onze Vader, de aarde onze moeder, en het universum onze geboorteplaats. Zonder God is de ziel een gevangene: God te kennen bevrijdt de ziel. Door na te denken over God, door vereniging met hem, ontstaat er bevrijding van de illusies van het kwaad en ultieme verlossing van alle materiële boeien. Wanneer de mens de ruimte zal oprollen als een stuk leer, dan zal het kwaad ten einde komen omdat de mens God gevonden heeft. O God, red ons van het drievoudig verderf van de hel – wellust, toorn en hebzucht! O ziel, gord u aan voor de geest-worsteling der onsterfelijkheid! Wanneer het sterfelijk leven ten einde loopt, aarzel dan niet dit lichaam los te laten voor een passender, schonere gestalte, en te ontwaken in de gebieden van de Allerhoogste en Onsterfelijke, waar geen vrees, smart, honger, dorst, of dood bestaat. God te kennen betekent de banden des doods verbreken. De ziel die God kent, stijgt in het universum omhoog zoals de room op de melk komt bovendrijven. Wij aanbidden God die alles bewerkt, de Grote Ziel die immer zetelt in het hart van zijn schepselen. En zij die weten dat God ten troon zit in het menselijk hart, zijn voorbestemd om te worden zoals hij is – onsterfelijk. Het kwaad moet worden achtergelaten in deze wereld, maar deugd volgt de ziel ten hemel.

131:4.8 ‘Alleen de bozen zeggen: het universum kent noch waarheid, noch een regeerder: het is alleen bedoeld voor onze lusten. Zulke zielen worden misleid door de kleinheid van hun verstand. Ze geven zichzelf over aan het genot van hun lusten en ontzeggen hun ziel de vreugden der deugd en de genoegens der rechtschapenheid. Wat kan groter zijn dan te ervaren verlost te worden van de zonde? De mens die de Allerhoogste heeft gezien, is onsterfelijk. ’s Mensen vrienden naar het vlees kunnen de dood niet overleven; slechts de deugd gaat aan ’s mensen zijde wanneer hij verder reist naar de blijde en zonnige velden van het Paradijs.’

5. De Leer van Zarathustra

131:5.1 Zarathustra stond zelf in rechtstreeks contact met de afstammelingen van de vroegere Melchizedek-zendelingen, en hun leer van de ene God kreeg een centrale plaats in de religie die hij in Perzië stichtte. Geen enkele religie uit die tijd, met uitzondering van de Joodse, bevatte meer van deze leringen uit Salem. Uit de geschriften van deze religie maakte Ganid de volgende uittreksels:

131:5.2 ‘Alle dingen komen van en behoren toe aan de Ene God – aan hem die alwijs, goed, rechtvaardig, heilig, luisterrijk en glorievol is. Deze, onze God, is de bron van alle licht en glans. Hij is de Schepper, de God van alle goede doeleinden, en de beschermer van de gerechtigheid van het universum. Het is wijs om in het leven te handelen in overeenstemming met de geest van waarheid. God is alziend, en hij slaat zowel de slechte daden van de boze gade, als de goede werken van de rechtvaardige; onze God neemt alle dingen in een oogwenk waar. Zijn aanraking is de aanraking die geneest. De Heer is een almachtig weldoener. God strekt zijn weldoende hand uit over de rechtvaardige alsook over de boze. God heeft de wereld gegrondvest en het loon voor het goede en het kwade verordineerd. De alwijze God heeft onsterfelijkheid beloofd aan de vrome zielen die rein van gedachten zijn en rechtschapen handelen. Dat waarnaar uw allerhoogst verlangen uitgaat, dat zult ge zijn. Het licht van de zon is als wijsheid voor hen die God ontwaren in het universum.

131:5.3 ‘Prijs God door het welbehagen te zoeken van Hem die Wijs is. Vereer de God des lichts door blijmoedig op de paden te wandelen die door zijn geopenbaarde religie zijn verordineerd. Er is maar één Allerhoogste God, de Heer der Lichten. Wij vereren hem die de wateren gemaakt heeft, de planten, de dieren, de aarde en de hemelen. Onze God is de Heer, groot in weldadigheid. Wij vereren de allerschoonste, de weldadige Onsterfelijke, bekleed met eeuwig licht. God is het verst van ons en ons tegelijk het meest nabij doordat hij in onze ziel woont. Onze God is de goddelijke en heiligste Geest van het Paradijs, en toch is hij een groter vriend voor de mens dan het vriendelijkste aller schepselen. God is ons zeer behulpzaam in deze allerbelangrijkste zaak: het kennen van hemzelf. God is onze alleraanbiddelijkste en meest rechtschapen vriend; hij is onze wijsheid, ons leven en onze kracht van ziel en lichaam. Door onze goede gedachten zal de wijze Schepper ons in staat stellen zijn wil te volbrengen en daardoor het besef te bereiken van alles wat goddelijk volmaakt is.

131:5.4 ‘Heer, leer ons hoe wij dit leven in het vlees moeten leven, terwijl wij ons voorbereiden op het volgende leven van de geest. Spreek tot ons Heer, en wij zullen doen wat gij van ons vraagt. Leer ons de goede wegen, dan zullen wij in de juiste richting gaan. Geef dat wij de vereniging met u mogen bereiken. Wij weten dat die religie die tot vereniging met rechtvaardigheid leidt, de goede is. God is onze wijze natuur, onze beste gedachte, en ons rechtschapen handelen. Moge God ons eenheid met de goddelijke geest schenken en onsterfelijkheid in hemzelf!

131:5.5 ‘Deze religie van Hem die Wijs is, reinigt de gelovige van alle slechte gedachten en zondige daden. Ik buig mij berouwvol voor de God des hemels indien ik – opzettelijk of onopzettelijk – misdreven heb in gedachten, woord, of daad, en ik zend gebeden tot u op om barmhartigheid en lofprijzing voor uw vergeving. Ik weet dat wanneer ik mijn schuld belijd en mij voorneem het kwaad niet weer te doen, de zonde van mijn ziel zal worden weggenomen. Ik weet dat door vergeving de boeien der zonde worden afgenomen. Zij die kwaad bedrijven, zullen gestraft worden, maar zij die de waarheid volgen, zullen de gelukzaligheid van een eeuwige verlossing smaken. Houd ons vast door uw genade en schenk onze zielen de kracht die ons kan behouden. Wij doen een beroep op uw barmhartigheid omdat wij ernaar streven volmaaktheid te bereiken; wij zouden zoals God willen zijn.’

6. Suduanisme (Jaïnisme)

131:6.1 De derde groep van religieuze gelovigen die de leer van de ene God bewaarden in India – de leer van Melchizedek die levend was gebleven – stonden in die tijd bekend als de Suduanieten. Later werden deze gelovigen aangeduid als volgelingen van het Jainisme. Zij leerden:

131:6.2 ‘De Heer des hemels is allerhoogst. Zij die zondigen, zullen niet opstijgen in den hoge, maar zij die de paden van rechtschapenheid bewandelen, zullen een plaats vinden in de hemel. Wij hebben zekerheid ten aanzien van het leven na dit leven indien wij de waarheid kennen. De ziel van de mens kan naar de hoogste hemel opstijgen om daar zijn ware geestelijke natuur te ontwikkelen, volmaaktheid te bereiken. De hemelse staat bevrijdt de mens van de slavernij der zonde en voert hem binnen in de uiteindelijke zaligheden; de rechtvaardige heeft reeds het einde van de zonde ervaren en van alle ellende die met haar gepaard gaat. Zijn ‘ik’ is ’s mensen onoverkomelijke vijand, en het ‘ik’ manifesteert zich als de vier grootste hartstochten van de mens: toorn, trots, bedrog en hebzucht. De grootste overwinning van de mens is de zelfoverwinning. Wanneer de mens zich tot God wendt om vergeving en wanneer hij de moed heeft om die vrijheid te genieten, wordt hij daardoor bevrijd van vrees. De mens moet op zijn levensreis zijn medeschepselen zo behandelen als hij zelf behandeld zou willen worden.’

7. Shinto

131:7.1 Het was nog maar kort geleden dat de geschriften van deze religie uit het Verre Oosten een plaats hadden gekregen in de bibliotheek van Alexandrië. Het was de enige wereldreligie waarvan Ganid nog nooit had gehoord. Dit geloof bevatte ook overblijfselen van de vroegere leer van Melchizedek, zoals uit de volgende uittreksels blijkt:

131:7.2 ‘De Heer spreekt: “Gij allen zijt ontvangers van mijn goddelijke kracht; alle mensen genieten mijn dienstbetoon van barmhartigheid. Ik schep er grote vreugde in wanneer het aantal rechtschapenen in het hele land toeneemt. Zowel in de schoonheden der natuur als in de deugden der mensen tracht de Vorst des Hemels zich te openbaren en zijn rechtvaardige natuur te tonen. Daar de volken in de oudheid mijn naam niet kenden, manifesteerde ik mij door in de wereld geboren te worden als een zichtbaar bestaan, en ik verdroeg deze vernedering zodat de mensen mijn naam niet zouden vergeten. Ik ben de maker van hemel en aarde; de zon en de maan en alle sterren gehoorzamen aan mijn wil. Ik ben de heerser over alle schepselen op het land en in de vier zeeën. Ofschoon ik groot en oppermachtig ben, heb ik toch aandacht voor het gebed van zelfs de armste mens. Indien iemand mij zal aanbidden, zal ik zijn gebed verhoren en het verlangen zijns harten vervullen.

131:7.3 ‘Telkens wanneer de mens zich overgeeft aan angst, neemt hij een stap die hem verder verwijdert van de leiding van de geest in zijn hart. Trots maakt dat wij God niet meer kunnen zien. Indien ge de hulp des hemels wilt verkrijgen, leg dan uw trots af; ieder haartje trots onderschept het verlossende licht als ware het een grote wolk. Wanneer het van binnen niet goed is met u, is het nutteloos te bidden om iets dat buiten u is. “Indien ik uw gebeden verhoor, dan is dat omdat ge voor mijn aangezicht komt met een rein hart, vrij van leugen en huichelarij, met een ziel die de waarheid weerkaatst als een spiegel. Wanneer ge onsterfelijkheid wilt verwerven, verzaak dan de wereld en kom tot mij.”’

8. Het Taoïsme

131:8.1 De boodschappers van Melchizedek drongen tot ver in China door, en de leer van de ene God werd in de oudere onderrichtingen van verscheidene Chinese religies opgenomen; de leer die het langst bleef bestaan en de meeste monotheïstische waarheid bevatte, was het Taoïsme. Ganid verzamelde het volgende uit de leringen van de stichter:

131:8.2 ‘Hoe zuiver en rustig is de Allerhoogste en toch hoe krachtig en machtig, hoe diep en onpeilbaar! Deze God des hemels is de geëerbiedigde stamvader aller dingen. Wanneer ge de Eeuwige kent, zijt ge verlicht en wijs. Wanneer ge de Eeuwige niet kent, manifesteert deze onwetendheid zich als kwaad en zo ontstaan de hartstochten van de zonde. Dit wonderbare Wezen bestond voordat de hemelen en de aarde er waren. Hij is waarlijk geestelijk; hij bestaat op zichzelf en verandert niet. Hij is inderdaad de moeder der wereld, en de ganse schepping beweegt zich rond hem. Dit Grote Wezen deelt zichzelf aan de mensen mee en stelt hen daardoor in staat om boven zichzelf uit te stijgen en tot overleving te komen. Zelfs indien men maar een geringe mate van kennis bezit, kan men toch de wegen van de Allerhoogste bewandelen; men kan zich voegen naar de wil des hemels.

131:8.3 ‘Alle goede werken van ware dienstbaarheid stammen van de Allerhoogste. Alle dingen zijn voor hun leven afhankelijk van de Grote Bron. De grote Allerhoogste verlangt geen lof voor zijn gaven. Hij is allerhoogst in kracht, toch blijft hij verborgen voor onze blik. Zonder ophouden draagt hij zijn eigenschappen over, terwijl hij zijn schepselen vervolmaakt. De hemelse Rede is langzaam en geduldig in zijn plannen, maar zeker dat hij hen zal voltooien. De Allerhoogste overdekt het universum en houdt het al in stand. Hoe groot en machtig is zijn overvloedige invloed en zijn aantrekkingskracht. Ware goedheid is als het water dat een zegen is voor alles en niets schaadt. En evenals het water, zoekt de ware goedheid de laagste plaatsen, de niveaus die anderen juist mijden, en dit is omdat ware goedheid verwant is aan de Allerhoogste. De Allerhoogste schept alle dingen, voedt deze in de natuur, en brengt hen tot volmaking in de geest. En het is een mysterie hoe de Allerhoogste het schepsel koestert, beschermt en tot volmaaktheid brengt zonder het te dwingen. Hij geleidt en bestuurt, maar zonder zich te laten gelden. Hij dient voortgang toe, maar zonder te overheersen.

131:8.4 ‘D e wijze mens maakt zijn hart universeel. Een weinig kennis is een gevaarlijk iets. Zij die naar grootheid streven, moeten leren zich te vernederen. Door de schepping werd de Allerhoogste de moeder van de wereld. Wanneer iemand zijn moeder kent, erkent hij zijn zoonschap. Een wijs mens is hij die alle delen beschouwt vanuit het gezichtspunt van het geheel. Verhoud u jegens iedereen alsof ge in zijn plaats stond. Vergeld onrecht met vriendelijkheid. Indien ge de mensen liefhebt, zullen ze naar u toekomen – ge zult geen moeite hebben hen te winnen.

131:8.5 ‘De Grote Allerhoogste doordringt het al: hij is aan uw linkerhand en aan uw rechter; hij schraagt de ganse schepping en woont in alle waarachtige wezens. Ge kunt de Allerhoogste niet vinden, maar evenmin kunt ge ergens heen gaan waar hij niet is. Wanneer een mens het kwade van zijn wegen inziet en van harte berouw heeft over zijn zonde, dan kan hij om vergeving vragen: hij kan de straf ontgaan; hij kan rampspoed in zegen doen verkeren. De Allerhoogste is de veilige schuilplaats voor de ganse schepping; hij is de bewaarder en verlosser van de mensheid. Wanneer ge hem dagelijks zoekt, zult ge hem vinden. Daar hij zonden kan vergeven, is hij inderdaad zeer waardevol en dierbaar voor alle mensen. Houdt altijd in gedachten dat God de mens niet beloont voor wat hij doet, maar voor wat hij is; daarom moet ge uw medemensen de helpende hand reiken zonder gedachten aan beloning. Doe het goede zonder gedachte aan voordeel voor uzelf.

131:8.6 ‘Zij die de wetten van de Eeuwige kennen, zijn wijs. Onwetendheid omtrent de goddelijke wet betekent ellende en rampspoed. Zij die de wetten van God kennen, zijn ruimdenkend. Indien ge de Eeuwige kent, zal uw ziel, ofschoon uw lichaam moet vergaan, overleven in geest-dienstbaarheid. Ge zijt waarlijk wijs wanneer ge uw onbeduidendheid inziet. Wanneer ge in het licht van de Eeuwige blijft verkeren, zult ge de verlichting van de Allerhoogste genieten. Zij die zich wijden aan de dienst van de Allerhoogste, verblijden zich in dit zoeken van de Eeuwige. Wanneer de mens sterft, begint de ziel zijn vleugels uit te slaan voor de lange vlucht van de grote thuisreis.’

9. Het Confucianisme

131:9.1 Zelfs de religie die onder de grote wereldgodsdiensten God het minst erkende, accepteerde het monotheïsme van de Melchizedek-zendelingen en hun volhardende opvolgers. Ganids samenvatting van het Confucianisme was als volgt:

131:9.2 ‘Wat de Hemel beschikt, is zonder dwaling. Waarheid is werkelijk en goddelijk. Alles heeft zijn oorsprong in de Hemel, en de Grote Hemel begaat geen vergissingen. De Hemel heeft vele ondergeschikten aangewezen om te helpen in het onderricht en de verheffing van de lagere schepselen. Groot, zeer groot, is de Ene God die de mens vanuit den hoge regeert. God is majesteitelijk in kracht en ontzagwekkend in oordeelskracht. Maar deze Grote God heeft zelfs aan veel geringe mensen een ethisch onderscheidingsvermogen verleend. De milddadigheid des Hemels kent geen einde. Welwillendheid is de voortreffelijkste gve van de Hemel aan de mens. De Hemel heeft zijn adel verleend aan de ziel van de mens; de deugden van de mens zijn de vrucht van de gave van de adel des Hemels. De Grote Hemel neemt alles waar en vergezelt de mens in al zijn doen en laten. En wij doen er goed aan de Grote Hemel onze Vader en onze Moeder te noemen. Als wij aldus dienaren van onze goddelijke voorouders zijn, mogen wij in vertrouwen tot de Hemel bidden. Laten wij te allen tijde en in alles met ontzag vervuld zijn voor de majesteit des Hemels. Wij erkennen, o God, Allerhoogste en soevereine Potentaat, dat het oordeel aan u is, en dat alle barmhartigheid voortkomt uit het goddelijk hart.

131:9.3 ‘God is met ons; daarom kent ons hart geen vrees. Indien er enige deugd in mij gevonden wordt, is het de manifestatie van de Hemel die met mij is. Maar deze Hemel in mij stelt dikwijls zware eisen aan mijn geloof. Als God met mij is, heb ik besloten geen twijfel te koesteren in mijn hart. Geloof moet de waarheid der dingen wel zeer nabij komen, en ik zie niet in hoe een mens kan leven zonder dit goede geloof. Het goede en het kwade overkomen de mens niet zonder reden. De hemel handelt met de ziel van de mens overeenkomstig zijn voornemen. Wanneer ge merkt dat ge ongelijk hebt, aarzel dan niet om uw dwaling te erkennen en maak het snel goed.

131:9.4 ‘Een wijs mens houdt zich bezig met het zoeken naar waarheid, niet alleen met het zorgen voor zijn levensonderhoud. Het bereiken van de volmaaktheid des Hemels is het doel van de mens. De betere mens stelt er prijs op zich voortdurend te corrigeren en is vrij van angst en vrees. God is met u: koester geen twijfel in uw hart. Iedere goede daad brengt zijn beloning met zich mee. De betere mens mort niet tegen de Hemel, noch koestert hij wrok jegens mensen. Wat gij niet wilt dat u wordt aangedaan, doe dat ook anderen niet aan. Laat deernis een onderdeel zijn van iedere bestraffing: tracht op alle mogelijke wijzen bestraffingen tot zegeningen te maken. Dit is de weg van de Grote Hemel. Hoewel alle schepselen moeten sterven en wederkeren tot de aarde, gaat de geest van de edele verder om vertoond te worden in den hoge, en op te klimmen naar het glorievolle licht van de finale luister.’

10. ‘Onze religie’

131:10.1 Na de grote inspanning om deze compilatie van het onderricht van de wereldreligies over de Paradijs-Vader samen te stellen, zette Ganid zich het werk om te formuleren wat hij een samenvatting achtte van het geloof aangaande God waartoe hij door het onderricht van Jezus was gekomen. De jongeman had de gewoonte om deze geloofsovertuigingen aan te duiden als ‘onze religie.’ Hier volgt wat hij neerschreef:

131:10.2 ‘De Heer onze God is één Heer, en ge moet hem liefhebben met geheel uw verstand en hart, terwijl ge uw uiterste best doet om al zijn kinderen lief te hebben als uzelf. Deze ene God is onze hemelse Vader in wie alle dingen bestaan en die door zijn geest in iedere oprechte mensenziel woont. En wij, die de kinderen van God zijn, moeten leren om onze ziel aan hem toe te vertrouwen als aan een getrouwe Schepper. Bij onze hemelse Vader zijn alle dingen mogelijk. Aangezien hij de Schepper is en alle dingen en alle wezens gemaakt heeft, zou het niet anders kunnen zijn. Ofschoon wij God niet kunnen zien, kunnen wij hem wel kennen. En door dagelijks naar de wil van de Vader te leven, kunnen we hem openbaren aan onze medemensen.’

131:10.3 ‘De goddelijke rijkdommen van Gods karakter moeten wel oneindig diep en eeuwig wijs zijn. Wij kunnen God niet doorgronden met onze kennis, maar wij kunnen hem in ons hart kennen door onze persoonlijke ervaring. Ook al gaat zijn gerechtigheid alle bevatting te boven, kan zelfs de nederigste mens op aarde zijn genade ontvangen. Terwijl de Vader het universum vult, woont hij ook in ons hart. Het bewustzijn van de mens is menselijk, sterfelijk, maar de geest van de mens is goddelijk, onsterfelijk. God is niet alleen almachtig, maar ook alwijs. Als onze aardse ouders, die toch tot het kwade zijn geneigd, hun kinderen kunnen liefhebben en hun goede gaven kunnen schenken, hoeveel te meer moet dan de goede Vader in de hemel wel zijn kinderen op aarde met wijsheid liefhebben en hun passende zegeningen doen toekomen.

131:10.4 ‘De Vader in de hemel zal niet toelaten dat ook maar één van zijn kinderen op aarde omkomt indien dat kind het verlangen heeft de Vader te vinden en er echt naar verlangt om zoals hij te zijn. Onze Vader heeft zelfs de bozen lief en is altijd mild jegens de ondankbaren. Als meer mensen maar van de goedheid van God zouden kunnen weten, zouden zij zeker berouw willen hebben van hun slechte levenswijze en alle bekende zonde opgeven. Alle goede dingen dalen neer van de Vader des lichs, in wie geen veranderlijkheid is, noch zweem van ommekeer. De geest van de ware God is in ‘s mensen hart. Het is zijn bedoeling dat alle mensen broeders zullen zijn. Wanneer mensen beginnen te tasten naar God, bewijst dit dat hij hen gevonden heeft, en dat zij op zoek zijn naar kennis over hem. Wij leven in God en God woont in ons.

131:10.5 ‘Het zal mij niet langer genoeg zijn te geloven dat God de Vader is van mijn hele volk: van nu af zal ik geloven dat hij ook mijn Vader is. Ik zal altijd trachten God te vereren met de hulp van de Geest van Waarheid, die mijn helper is wanneer ik werkelijk Godkennend ben geworden. Maar in allereerst ga ik oefenen om God te vereren door te leren Gods wil op aarde te doen; dat wil zeggen, ik ga mijn best doen om met elke medemens om te gaan precies zoals ik denk dat God dit zou willen. En wanneer wij dit soort leven leiden in het vlees, mogen wij vele dingen van God vragen en hij zal het verlangen van ons hart vervullen, zodat wij des te beter in staat zullen zijn onze medemensen te dienen. En al dit liefdevol dienen van de kinderen van God, vergroot ons vermogen om de vreugden des hemels te ontvangen en te ervaren, de hoge geneugten van het dienstbetoon van de geest des hemels.

131:10.6 ‘Ik zal God iedere dag danken voor zijn onuitsprekelijke gaven; ik zal hem loven om zijn wonderbare werken aan de kinderen der mensen. Voor mij is hij de Almachtige, de Schepper, de Kracht en de Barmhartigheid, maar het mooiste is dat hij mijn geest-Vader is en dat ik als zijn aardse kind eens uitgaan om hem te zien. En mijn leraar heeft gezegd dat ik door naar hem te zoeken, zal worden zoals hij is. Door geloof in God heb ik vrede met hem gevonden. Deze nieuwe religie van ons is zeer vreugdevol en brengt blijvend geluk voort. Ik vertrouw dat ik getrouw zal zijn zelfs tot in de dood, en dat ik zeker de kroon van het eeuwige leven zal ontvangen.

131:10.7 ‘Ik leer nu alle dingen te onderzoeken en het goede aan te hangen. Al wat ik zou willen dat de mensen voor mij doen, zal ik voor mijn medemensen doen. Door dit nieuwe geloof weet ik dat de mens een zoon van God kan worden; soms echter beangstigt het mij te bedenken dat alle mensen mijn broeders zijn, maar het moet waar zijn. Ik zie niet in hoe ik mij kan verblijden in het vaderschap van God terwijl ik de broederschap der mensen weiger te aanvaarden. Ieder die de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Als dat waar is, dan moeten alle mensen mijn broeders zijn.

131:10.8 ‘Van nu af aan zal ik mijn goede werken in het verborgene doen; ook zal ik het meeste bidden wanneer ik alleen ben. Ik zal niet oordelen, om niet onbillijk te zijn ten opzichte van mijn medemensen. Ik ga leren mijn vijanden lief te hebben; ik heb deze oefening om Godgelijk te zijn nog niet echt onder de knie. Ofschoon ik God bespeur in deze andere religies, vind ik dat in “onze religie” zijn schoonheid beter uitkomt, dat hij hier liefdevoller, barmhartiger, persoonlijker en positiever is. Maar bovenal is dit grootse, glorievolle Wezen mijn geestelijke Vader: ik ben zijn kind. En door geen ander middel dan mijn eerlijke verlangen om zoals hij te zijn, zal ik hem uiteindelijk vinden en eeuwig dienen. Eindelijk heb ik een religie met een God, een wonderbare God, en hij is een God die eeuwig behoudt.’