Het Urantia Boek

Verhandeling 87

De geestenculten

87:0.1 DE cultus van geesten evolueerde als tegenwicht tegen de risico’s van tegenspoed; de primitieve religieuze gebruiken van deze cultus waren een uitvloeisel van de angst voor ongeluk en de buitensporige vrees voor de doden. Deze vroege religies hadden niets te maken met erkenning van de Godheid of met eerbied voor het bovenmenselijke; de bijbehorende riten waren grotendeels negatief en bedoeld om geesten te ontwijken, te verdrijven of te bezweren. Geestenverering was niets meer of minder dan een verzekering tegen rampspoed, zij had niets te maken met investeringen ter wille van hoger gewin in de toekomst.

87:0.2 De mens heeft een lange, bittere strijd gestreden met de geestencultus. In de hele geschiedenis van de mensheid is er niets meelijwekkender dan dit beeld van ’s mensen rampzalige onderworpenheid aan de angst voor schimmen en geesten. Door het ontstaan van deze vrees evenwel, begon de mensheid de helling van de religieuze evolutie te bestijgen. Het schip der menselijke verbeeldingskracht heeft de kusten van het zelf verlaten en het zal pas weer een ankerplaats vinden wanneer het aanlandt bij het begrip van een ware Godheid, een werkelijke God.

1. De vrees voor geesten

87:1.1 De dood werd gevreesd omdat sterven betekende dat er een geest uit zijn fysieke lichaam vrijkwam. In de oudheid deden de mensen hun best om de dood te voorkomen, om zich de moeite van de confrontatie met een nieuwe schim te besparen. Zij waren er altijd op uit de geest te bewegen van het doodstoneel te verdwijnen en de reis naar het dodenrijk aan te vangen. De schim werd het meest gevreesd gedurende de veronderstelde overgangsperiode tussen zijn tevoorschijn treden op het moment van de dood, en zijn latere vertrek naar het thuisland van de geesten, een vaag, primitief idee van een pseudo-hemel.

87:1.2 Hoewel de primitieve mens aan schimmen bovennatuurlijke krachten toeschreef, kan men niet zeggen dat hij hen bovennatuurlijke intelligentie toedacht. Er werden vele trucs en listen toegepast om te trachten de geesten om de tuin te leiden en te bedriegen, en de geciviliseerde mens stelt nog steeds veel vertrouwen in uiterlijke manifestaties van piëteit in de hoop hierdoor zelfs een alwetende Godheid op een of andere wijze te misleiden.

87:1.3 De primitieven waren bang voor ziekte omdat zij zagen dat ziekte dikwijls een voorbode was van de dood. Indien de medicijnman van de stam er niet in slaagde een ziekgeworden mens te genezen, verwijderde men de zieke meestal uit de familiehut en bracht hem naar een kleinere hut, of men liet hem in de open lucht liggen om alleen te sterven. Een huis waar iemand was gestorven, werd gewoonlijk vernietigd; zoniet, dan werd het altijd gemeden, en deze vrees belette de vroege mens degelijke woningen te bouwen. Zij werkte ook de stichting van permanente dorpen en steden tegen.

87:1.4 Als er een lid van de stam stierf, zaten de primitieve mensen de gehele nacht op en praatten met elkaar; zij vreesden dat zij, wanneer zij in de nabijheid van een lijk in slaap vielen, ook zouden sterven. Door het feit dat men door lijken besmet kon worden, werd de vrees voor de doden versterkt, en alle volken hebben zich in een of andere periode van uitgebreide zuiveringsceremoniën bediend, die bedoeld waren om mensen te reinigen na contact met gestorvenen. Men geloofde in de oudheid dat er voor licht moest worden gezorgd bij een lijk; een dood lichaam mocht nooit in het donker blijven. In de twintigste eeuw worden er nog steeds kaarsen gebrand in de kamers waar gestorvenen worden opgebaard, en nog steeds wordt er bij gestorvenen gewaakt. De zogenoemd geciviliseerde mens heeft de vrees voor dode lichamen nog maar nauwelijks geheel uit zijn levensfilosofie verbannen.

87:1.5 Maar ondanks al deze vrees poogden de mensen toch de geest te misleiden. Als de hut van de overledene niet werd vernietigd, werd het lijk verwijderd door een gat in de muur, nooit via de deur. Deze maatregelen werden getroffen om de schim in de war te brengen, om te voorkomen dat hij ter plekke zou blijven en zeker te stellen dat hij niet zou terugkeren. Uit vrees dat de geest hen zou volgen, keerden rouwenden langs een andere route dan de heenweg van een begrafenis terug. De weg een eind teruglopen en nog tientallen andere taktieken werden toegepast om te garanderen dat de schim niet terug zou keren van het graf. Om de geest te misleiden wisselden de seksen vaak van kleding. Rouwcostuums waren bedoeld om de overlevenden te vermommen; later werden ze gedragen om de gestorvenen eer te bewijzen en zo de geesten te verzoenen.

2. Het gunstig stemmen van geesten

87:2.1 In de religie bestond het negatieve programma van het verzoenen van geesten lang voor het positieve programma van het bezweren van geesten en het richten van smeekbeden tot hen. De eerste handelingen van menselijke aanbidding waren defensieve verschijnselen en geen uitingen van eerbied. De moderne mens vindt het verstandig zich tegen brand te verzekeren; op dezelfde wijze achtte de primitieve mens het zeer verstandig zich te verzekeren tegen ongeluk door toedoen van geesten. De inspanning om deze bescherming te verwerven riep de technieken en rituelen van de geestenverering in het leven.

87:2.2 Men dacht ooit dat het de vurige wens van iedere geest was om snel ‘tot rust te worden gebracht,’ zodat hij ongestoord naar het dodenrijk zou kunnen overgaan. Iedere fout in het begaan of nalaten van de verrichtingen der levenden in het ritueel van het tot rust brengen van de geest zou zeker tot vertraging leiden in zijn voortgang naar het geestenrijk. Men meende dat dit de geest mishaagde en dacht dat een vertoornde geest een bron van onheil, tegenspoed en ongeluk was.

87:2.3 De begrafenisplechtigheid ontstond uit de inspanningen van de mens om de ziel van de gestorvene te bewegen naar zijn toekomstig verblijf te vertrekken, en de lijkrede was oorspronkelijk bedoeld als instructie aan de nieuwe geest omtrent de wijze waarop hij daar kon komen. Het was de gewoonte om de geest voedsel en kleding voor de reis te verschaffen, waarbij deze artikelen in of dichtbij het graf werden geplaatst. De primitieve mens geloofde dat de geest drie dagen tot een jaar nodig had om ‘tot rust te worden gebracht’ – om hem weg te krijgen uit de buurt van het graf. De Eskimo’s geloven nog steeds dat de ziel drie dagen bij het lichaam blijft.

87:2.4 Na een sterfgeval werd er stilte of rouw in acht genomen, opdat de geest niet naar huis teruggelokt zou worden. Zelfkwellingen – verwondingen – waren een gebruikelijke vorm van rouw. Vele vooruitstrevende leraren trachtten hier een einde aan te maken, maar zij slaagden daar niet in. Men dacht dat vasten en andere vormen van zelfverzaking welgevallig waren aan de schimmen, die gedurende de overgangstijd, vóór hun werkelijke vertrek naar het dodenrijk, zich overal konden schuilhouden en behagen schiepen in de onbehaaglijkheid der levenden.

87:2.5 Lange, veelvuldige perioden van inactiviteit wegens rouw behoorden tot de grootste obstakels voor de vooruitgang van de civilisatie. Weken en zelfs maanden van ieder jaar werden letterlijk verspild aan dit onproduktieve en nutteloze rouwen. Het feit dat er professionele rouwklagers werden gehuurd voor begrafenissen, duidt aan dat het rouwen een ritueel was, niet een teken van smart. Moderne mensen kunnen uit gevoelens van respect en verlies om de doden treuren, maar de ouden deden dit uit vrees.

87:2.6 De namen der overledenen werden nooit uitgesproken. In feite werden zij vaak uit de spraak verbannen. Deze namen werden taboe en op deze wijze werden de talen voortdurend armer. Dit had tenslotte een vermenigvuldiging van symbolisch taalgebruik en figuurlijke uitdrukkingen tot gevolg, zoals ‘de naam of de dag die men nooit noemt.’

87:2.7 De mensen in de oudheid wilden een geest zo graag kwijt, dat zij hem alles aanboden wat hij tijdens zijn leven maar had kunnen verlangen. Geesten hadden vrouwen en dienaren nodig; een rijke primitieve man verwachtte dat na zijn dood op zijn minst één slavin levend met hem zou worden begraven. Later werd het de gewoonte dat een weduwe op het graf van haar echtgenoot zelfmoord pleegde. Als een kind stierf, werd de moeder, een tante of de grootmoeder vaak gewurgd, opdat een volwassen geest die van het kind zou kunnen vergezellen en verzorgen. En zij die zo hun leven opofferden, deden dit meestal graag; zouden zij immers, met schending van de gewoonte, in leven blijven, dan zou hun vrees voor de wraak der geesten hun leven beroven van de weinige vreugden die de primitieve mensen kenden.

87:2.8 Het was gebruikelijk een groot aantal onderdanen te doden als geleide voor een gestorven opperhoofd; slaven werden gedood wanneer hun meester stierf, opdat zij hem ook in het geestenrijk zouden kunnen dienen. De inboorlingen van Borneo zorgen nog steeds voor een begeleidende reisgids; een slaaf wordt met speren doorboord om met zijn gestorven meester naar het rijk der geesten te kunnen reizen. Men geloofde dat de geesten van vermoorde personen er behagen in schiepen de geesten van hun moordenaars tot slaven te hebben, en door deze veronderstelling werden de mannen tot koppensnellen aangezet.

87:2.9 De geesten genoten, dacht men, van de geur van voedsel; offergaven van voedsel kwamen bij begrafenisfeesten vroeger algemeen voor. De primitieve vorm van dankgebed was om vóór de maaltijd een beetje voedsel in het vuur te werpen om de geesten tevreden te stellen en daarbij een magische formule te mompelen.

87:2.10 Men veronderstelde dat de doden gebruik maakten van de geesten van de werktuigen en wapens die tijdens hun leven in hun bezit waren geweest. Iets breken betekende ‘iets doden,’ waardoor de geest ervan vrijkwam om door te kunnen gaan naar het geestenrijk en daar dienst te doen. Bezittingen werden ook geofferd door deze te verbranden of te begraven. In de oudheid vond er een enorme verspilling plaats bij begrafenissen. Latere volken maakten papieren modellen en vervingen deze offeranden bij de dood door tekeningen in plaats van de echte voorwerpen en personen. Het was een grote vooruitgang in de beschaving toen het verbranden en begraven van bezittingen werd vervangen door vererving aan nabestaanden. De Irokese Indianen schaften veel soorten verspilling bij begrafenissen af, en dit behoud van hun bezit stelde hen in staat de machtigsten der noordelijke rode mensen te worden. Van de moderne mens wordt verwacht dat hij niet bang is voor geesten, maar gewoonten zijn sterk en veel aardse rijkdom wordt nog steeds verspild aan begrafenisrituelen en ceremoniën bij sterfgevallen.

3. Voorouderverering

87:3.1 Het voortschrijden van de geestenverering maakte de verering van de voorouders onontkoombaar, aangezien deze de verbindende schakels werden tussen gewone schimmen en hogere geesten, de evoluerende goden. De vroege goden waren eenvoudig verheerlijkte gestorven mensen.

87:3.2 Voorouderverering was oorspronkelijk meer vrees dan een vorm van aanbidding, maar dit soort geloofsovertuigingen droeg onbetwistbaar bij tot de verdere verspreiding van de vrees voor en de verering van geesten. Aanhangers van de vroege culten van de geesten van voorouders waren zelfs bang te geeuwen, omdat een kwaadwillige geest op zo’n moment hun lichaam zou kunnen binnentreden.

87:3.3 De gewoonte om kinderen te adopteren had ten doel zeker te stellen dat er na iemands dood offeranden voor de vrede en voortgang van zijn ziel zouden worden gebracht. De primitieve mens leefde in vrees voor de schimmen van zijn medemensen en besteedde zijn vrije tijd aan het maken van plannen voor een vrijgeleide van zijn eigen geest na de dood.

87:3.4 De meeste stammen stelden een allerzielenfeest in dat minstens eens per jaar werd gehouden. De Romeinen hadden ieder jaar twaalf geestenfeesten en daarmee gepaard gaande ceremoniën. De helft van de dagen van het jaar was aan een of andere ceremonie gewijd die verband hield met deze oude culten. Een Romeinse keizer trachtte hervorming in deze gewoonten aan te brengen door het aantal feestdagen te verminderen tot 135 per jaar.

87:3.5 De cultus van geesten evolueerde doorlopend. Zoals men zich voorstelde dat geesten overgingen van de onvolkomen fase van bestaan naar een hogere, zo ontwikkelde de cultus zich tenslotte tot de aanbidding van geesten, en zelfs van goden. Doch ongeacht de uiteenlopende soorten geloof in hogere geesten, hebben alle stammen en volken te eniger tijd in schimmen geloofd.

4. Goede en kwade geesten en schimmen

87:4.1 De vrees voor geesten was de diepere oorsprong van alle religie in de wereld, en eeuwenlang hielden vele stammen vast aan het oude geloof in één categorie geesten. Zij onderrichtten dat de mens geluk had wanneer de geest tevreden was en ongeluk als hij vertoornd was.

87:4.2 Naarmate de cultus van de vrees voor geesten zich uitbreidde, begon men hogere soorten geesten te erkennen, geesten die niet duidelijk te identificeren waren met individuele mensen. Dit waren hogere of verheerlijkte geesten die voorbij het domein van het schimmenrijk waren doorgedrongen tot de hogere gebieden van het geestenrijk.

87:4.3 Het idee dat er twee soorten geesten bestonden, trok langzaam maar zeker over de gehele wereld. Dit nieuwe tweevoudige spiritisme behoefde niet van stam tot stam te worden verbreid, het kwam zelfstandig over de gehele wereld op. Bij zijn invloed op het zich ontwikkelende evolutionaire bewustzijn ligt de kracht van een denkbeeld niet in zijn werkelijkheid of redelijkheid, doch veeleer in zijn levendigheid en zijn mogelijkheid om direct en eenvoudig te worden toegepast.

87:4.4 Nog later ontstond er in de verbeelding van de mens het denkbeeld van zowel goede als kwade bovennatuurlijke machten; bepaalde schimmen ontwikkelden zich nooit tot het niveau van goede geesten. Het vroege mono-spiritisme dat zijn uitdrukking vond in de vrees voor geesten, evolueerde geleidelijk tot een tweevoudig spiritisme, een nieuwe opvatting van het onzichtbare bestuur van aardse zaken. Eindelijk ontstond de voorstelling dat de goede en de slechte fortuin elk door eigen bestierders werden beheerst, en men geloofde dat de groep die ongeluk bracht, actiever en talrijker was dan de andere.

87:4.5 Toen de leer omtrent goede en kwade geesten zich tenslotte volledig had ontwikkeld, werd zij de wijdst verbreide en hardnekkigste van alle religieuze overtuigingen. Dit dualisme betekende een grote religieus-filosofische vooruitgang, omdat het de mens in staat stelde zowel geluk als ongeluk te verklaren, terwijl hij terzelfdertijd kon geloven in bovenaardse wezens die tot op zekere hoogte consequent waren in hun gedragingen. Men kon er staat op maken dat de geesten ofwel goed ofwel slecht waren. Men stelde zich hen niet als volledig onberekenbaar voor, zoals de vroege schimmen van de mono-spiritistische fase van de meeste primitieve religies. Eindelijk was de mens in staat zich bovensterfelijke krachten voor te stellen die zich consequent gedroegen, en dit was een van de belangrijkste ontdekkingen van waarheid in de gehele geschiedenis van de evolutie der religie en in de uitbreiding van de menselijke filosofie.

87:4.6 De evolutionaire religie heeft evenwel een verschrikkelijke prijs betaald voor het idee van het tweevoudige spiritisme. De mens kon in zijn vroege filosofie de onveranderlijkheid der geesten alleen in overeenstemming brengen met de wisselvalligheden der wereldse fortuin door twee soorten geesten te postuleren, de ene goed en de ander slecht. En ofschoon dit geloof de mens in staat heeft gesteld de wisselingen van de fortuin te verzoenen met een denkbeeld van onveranderlijke bovensterfelijke krachten, heeft deze leer het de godsdienstaanhangers sindsdien altijd moeilijk gemaakt zich de eenheid van de kosmos voor te stellen. De godheden der evolutionaire religie zijn doorgaans tegengewerkt door de machten der duisternis.

87:4.7 Het tragische hiervan ligt in het feit dat toen deze ideeën wortelschoten in het primitieve bewustzijn van de mens, er in werkelijkheid nergens ter wereld kwade of disharmonische geesten bestonden. Deze ongelukkige situatie ontwikkelde zich pas na de opstand van Caligastia en duurde slechts tot Pinksteren. Het begrip van goed en kwaad als kosmische coördi-naten is zelfs in de twintigste eeuw nog springlevend in de filosofie van de mens; de meeste godsdiensten van de wereld dragen nog steeds de culturele geboortevlek van hun ontstaan in de lang vervlogen dagen toen de verschillende vormen van geestenverering ontstonden.

5. De verdere ontwikkeling van de geestencultus

87:5.1 In de ogen van de primitieve mens hadden geesten en schimmen bijna onbeperkte rechten doch geen plichten, en hij dacht dat de mens in de opvatting van de geesten vele plichten maar geen rechten had. Hij geloofde dat de geesten de mens minachtten, omdat hij voortdurend tekortschoot in de vervulling van zijn geestelijke plichten. De mensheid geloofde algemeen dat de geesten, als prijs voor het niet tussenbeide komen in menselijke aangelegenheden, een doorlopende schatting van dienstbetoon hieven, en de geringste tegenslag werd aan activiteiten van de geesten toegeschreven. De vroege mens was zo bevreesd dat hij een aan de goden verschuldigd eerbetoon over het hoofd zou zien, dat hij, als hij aan alle bekende geesten had geofferd, ook nog offers bracht aan de ‘onbekende goden,’ alleen maar voor de zekerheid.

87:5.2 En nu wordt de eenvoudige geestencultus opgevolgd door de gebruiken van de meer ontwikkelde en betrekkelijk gecompliceerde verering van schim-geesten, het dienen en vereren van de hogere geesten, zoals deze evolueerden in de primitieve verbeelding van de mens. Het religieuze ceremonieel moet gelijke tred houden met de geestelijke evolutie en vooruitgang. De uitgebreide cultus was niets anders dan de beoefening van de kunst van het zelfbehoud in verband met het geloof in bovennatuurlijke wezens, een aanpassing van het individu aan de geestelijke omgeving. Industriële en militaire organisaties waren aanpassingen aan de natuurlijke en de sociale omgeving. En zoals het huwelijk tot stand kwam ter bevrediging van de behoeften die voortvloeien uit het bestaan van twee geslachten, evolueerde de religieuze organisatie als reactie op het geloof in hogere geestelijke krachten en geestelijke wezens. In de religie ziet men hoe de mens zich aanpast aan zijn illusies omtrent het mysterie van het toeval. Vrees voor de geesten en hun latere verering werden beide aangewend als een verzekering tegen ongeluk en als polissen die voorspoed garandeerden.

87:5.3 De primitieve mens had een beeld van de goede geesten voor ogen waarin dezen zich met hun eigen zaken bezighielden en van de mensen weinig nodig hadden. Het waren de boze schimmen en geesten die men goedgestemd moest houden. Daarom schonken primitieve volken meer aandacht aan kwaadwillige schimmen dan aan hun goedgunstige geesten.

87:5.4 Men veronderstelde dat vooral voorspoed de afgunst van kwade geesten opwekte en dat hun vergeldingsmethode bestond uit het terugslaan door tussenkomst van een mens en door de techniek van het boze oog. In de fase van de cultus die te maken had met het vermijden van geesten hield men zich sterk bezig met de intriges van het boze oog. De vrees daarvoor raakte bijna over de gehele wereld verbreid. Knappe vrouwen werden gesluierd om hen tegen het boze oog te beschermen, en vervolgens namen vele vrouwen die knap gevonden wilden worden deze gewoonte over. Tengevolge van de vrees voor kwade geesten werd het kinderen zelden toegestaan na het donker buiten te zijn en de smeekbede: ‘verlos ons van het boze oog’ maakte altijd deel uit van de vroegere gebeden.

87:5.5 In de Koran is een heel hoofdstuk gewijd aan het boze oog en magische bezweringen, en de Joden geloofden er stellig in. De gehele fallische cultus ontstond als afweer tegen het boze oog. Men dacht dat de voortplantingsorganen de enige fetisjen waren die het machteloos konden maken. Uit het boze oog ontstonden de eerste vormen van bijgeloof ten aanzien van tekens waarmee kinderen voor hun geboorte gemerkt konden worden, namelijk inprentingen van de moeder, en deze cultus was op een bepaald moment over vrijwel de gehele wereld verbreid.

87:5.6 Afgunst is een diepgewortelde menselijke trek, en daarom schreef de primitieve mens deze ook aan zijn goden toe. En aangezien de mens eens schimmen misleid had, begon hij al spoedig ook de geesten te misleiden. Hij zei: ‘Als de geesten jaloers zijn op onze schoonheid en voorspoed, dan zullen wij onszelf misvormen en luchtig spreken over ons succes.’ Daarom was nederigheid in de oudheid geen verlaging van het ego, maar veeleer een poging om de jaloerse geesten af te weren en te misleiden.

87:5.7 De methode die werd toegepast om te voorkomen dat de geesten jaloers werden op menselijke voorspoed, bestond daaruit dat men een gelukbrengend of zeer geliefd voorwerp of persoon met verwensingen overstelpte. De gewoonte om complimenteuze opmerkingen over zichzelf of familieleden te bagatelliseren is op deze wijze ontstaan en heeft zich ten slotte ontwikkeld tot beschaafde bescheidenheid, terughoudendheid en hoffelijkheid. Door dezelfde beweegreden werd het mode om er lelijk uit te zien. Schoonheid wekte immers de afgunst van geesten op; zij was een teken van zondige menselijke trots. De primitieve mens zocht expres naar lelijke namen. Dit element van de cultus was een grote belemmering voor de vooruitgang van de kunst en de wereld bleef er lange tijd somber en lelijk door.

87:5.8 Onder de geestenverering was het leven op zijn best een gok, het resultaat van de beheersing door geesten. Iemands toekomst was niet het gevolg van zijn inspanning, zijn arbeidzaamheid, of zijn talent, behalve voorzover deze werden aangewend om de geesten te beïnvloeden. De ceremoniën om de geesten gunstig te stemmen vormden een zware last en maakten het leven saai en vrijwel ondraaglijk. Van eeuw tot eeuw en van generatie op generatie heeft volk na volk getracht deze leer over bovennatuurlijke geesten te verbeteren, doch geen enkele generatie heeft het nog aangedurfd haar geheel van de hand te wijzen.

87:5.9 De bedoelingen en verlangens van de geesten werden bestudeerd door middel van omens, orakels en tekenen. Deze boodschappen van de geesten werden met behulp van wichelarij, waarzeggingen, magie, godsoordelen, en astrologie uitgelegd. De gehele cultus was een stelsel dat bedoeld was om de geesten door deze verhulde omkoperij gunstig te stemmen, tevreden te stellen en af te kopen.

87:5.10 En zo ontwikkelde er zich een nieuwe, meer uitgebreide filosofische opvatting van de wereld, die bestond uit:

87:5.11 1. plicht — de dingen die gedaan moesten worden om de geesten gunstig of althans neutraal gestemd te houden;

87:5.12 2. rechtmatigheid — het correcte gedrag en de correcte ceremoniën bedoeld om de geesten actief voor ’s mensen eigen belang te winnen;

87:5.13 3. waarheid — het juiste begrip van, en de juiste houding tegenover geesten, en derhalve tegenover het leven en de dood.

87:5.14 Het was niet alleen uit nieuwsgierigheid dat de mensen in de oudheid trachtten de toekomst te kennen: zij wilden de ongelukkige fortuin vermijden. Wichelarij was eenvoudig een poging om problemen te vermijden. In deze tijden dacht men dat dromen profetisch waren, terwijl alles wat ongewoon was als een voorteken werd beschouwd. Zelfs heden ten dage worden de geciviliseerde volken nog gekweld door het geloof in tekenen, voortekens, en andere bijgelovige overblijfselen van de zich ontwikkelende geestencultus uit de oudheid. De mens geeft maar zeer, zeer langzaam de methoden op waardoor hij zo geleidelijk en met zoveel pijn langs de ladder der evolutie is omhooggeklommen.

6. Het bezweren en uitdrijven van geesten

87:6.1 Toen de mensen alleen in schimmen geloofden, was het religieuze ritueel meer persoonlijk en minder georganiseerd, doch de erkenning van hogere geestelijke wezens dwong tot het volgen van ‘hogere geestelijke methoden’ om met hen te kunnen omgaan. Deze poging om de techniek van het gunstig stemmen der geesten te verbeteren en uit te breiden, leidde direct tot het scheppen van afweermiddelen tegen geesten. De mens voelde zich zeer hulpeloos tegenover de onbeheersbare krachten die werkzaam zijn in het aardse leven, en zijn gevoel van minderwaardigheid dreef hem ertoe te trachten een compenserende regeling te vinden, een of andere techniek om de ongelijkheden in de eenzijdige strijd van de mens tegen de kosmos recht te trekken.

87:6.2 In het begin van de cultus waren de inspanningen van de mens om de handelingen der geesten te beïnvloeden beperkt tot pogingen hen gunstig te stemmen, om tegenspoed door omkoperij af te kopen. Toen de evolutie van de geestencultus vorderde tot het denkbeeld van zowel goede als kwade geesten, veranderden deze ceremoniën in pogingen van meer positieve aard, inspanningen om voorspoed te verwerven. De religie van de mens was niet meer volkomen negativistisch en de mens beperkte zich ook niet uitsluitend tot de inspanning om goed geluk te verwerven; spoedig begon hij listen te bedenken waardoor hij de geesten samenwerking kon afdwingen. De religieuze mens staat niet langer weerloos tegenover de niet aflatende eisen van de geestverschijningen die hij zelf heeft bedacht; de primitieve mens begint wapens uit te denken waarmee hij de activiteit der geesten kan bedwingen en hun bijstand kan afdwingen.

87:6.3 De eerste pogingen van de mens om zich te verdedigen waren tegen geesten gericht. Na verloop van tijd begonnen de levenden manieren te bedenken om de doden te weerstaan. Er werden vele methoden ontwikkeld om de geesten bang te maken en te verdrijven, waarvan de volgende hier mogen worden genoemd:

87:6.4 1. het hoofd afhakken en het lichaam vastgebonden in het graf leggen;

87:6.5 2. het vernielen van het huis van de gestorvene door steniging;

87:6.6 3. castratie of het breken van de benen van het lijk;

87:6.7 4. het begraven onder stenen, een van de oorsprongen van de moderne grafsteen;

87:6.8 5. crematie, een uitvinding uit latere tijd om overlast van geesten te voorkomen;

87:6.9 6. het in zee werpen van het lichaam;

87:6.10 7. de blootstelling van het lijk aan de wilde dieren zodat het kon worden opgegeten.

87:6.11 Men dacht dat geesten door lawaai in de war raakten en bang werden; schreeuwen, bellen, en trommels joegen hen weg van de levenden en deze oude methoden zijn nog steeds in zwang bij ‘dodenwaken.’ Stinkende brouwsels werden gebruikt om onwelkomen geesten te verjagen. Er werden afzichtelijke afbeeldingen van de geesten gemaakt, zodat zij haastig op de vlucht zouden slaan wanneer zij zichzelf zagen. Men geloofde dat honden de nadering van geesten konden bespeuren en dat zij er door middel van gehuil voor waarschuwden, en dat hanen kraaiden als er geesten in de nabijheid waren. Het gebruik van een haan als windwijzer is een overblijfsel van dit bijgeloof.

87:6.12 Water werd beschouwd als de beste bescherming tegen geesten. Heilig water, water waarin de priesters hun voeten hadden gewassen, overtrof daarbij alle andere soorten. Men geloofde dat zowel vuur als water niet te overschrijden barrières vormden voor de geesten. De Romeinen droegen driemaal water rond een lijk; in de twintigste eeuw wordt een lijk nog steeds besprenkeld met gewijd water, en het wassen der handen op de begraafplaats is nog steeds een Joods ritueel. De doop was een onderdeel van het latere waterritueel; het primitieve baden was een religieuze ceremonie. Pas in recente tijden is het baden een hygiënisch gebruik geworden.

87:6.13 Maar de mens beperkte zich niet tot het bezweren der geesten; door religieuze rituelen en andere handelingen trachtte hij al spoedig de geesten tot daden te dwingen. Geestuitdrijving was het gebruik maken van één geest om een andere te beheersen of te verjagen, en een dergelijke tactiek werd ook gebruikt om schimmen en geesten bang te maken. De dualistisch-spiritistische opvatting van goede en kwade krachten bood de mens ruimschoots de gelegenheid om te trachten de ene macht tegen de andere uit te spelen, want als een machtig mens een zwakkere kon overwinnen, dan kon een sterke geest zeker een lagere geest overheersen. Het primitieve vloeken was een bezwerend gebruik dat bedoeld was om de zwakkere geesten te imponeren. Later ontwikkelde zich deze gewoonte tot het uitspreken van vervloekingen over vijanden.

87:6.14 Lange tijd geloofde men dat men de geesten en halfgoden tot wenselijke handelingen kon dwingen door terug te keren tot de gebruiken die onder de oudere zeden in zwang waren geweest. De moderne mens maakt zich aan dezelfde handelwijze schuldig. Men spreekt elkaar in gewone alledaagse taal aan, doch als ge gaat bidden neemt ge uw toevlucht tot de oudere stijl van een andere generatie, de zogenaamde plechtige stijl.

87:6.15 Deze leer is ook de verklaring voor de vele gevallen van religieus-rituele terugkeer tot oude gewoon- ten van seksuele aard, zoals tempelprostitutie. Deze terugkeer naar primitieve gewoonten werd gezien als een betrouwbare bescherming tegen vele calamiteiten. En bij deze ongekunstelde volken waren al dergelijke praktijken volkomen vrij van wat de moderne mens promiscuïteit zou noemen.

87:6.16 Daarna kwam het gebruik van rituele geloften, die spoedig werden gevolgd door plechtige religieuze beloften en heilige eden. De meeste van deze eden gingen gepaard met zelfkwelling en zelfverminking; naderhand met vasten en gebed. Zelfverloochening werd vervolgens als een betrouwbaar bezweringsmiddel beschouwd; dit was vooral het geval ten aanzien van de onderdrukking van de seksualiteit. Zo ontwikkelde de primitieve mens al vroeg een uitgesproken ascese in zijn religieuze gebruiken, een geloof in de doeltreffendheid van zelfkwelling en zelfverloochening als rituelen waardoor de onwillige geesten konden worden gedwongen gunstig te reageren op al deze vormen van lijden en ontbering.

87:6.17 De moderne mens tracht de geesten niet langer openlijk te bezweren, hoewel hij nog steeds de neiging vertoont met de Godheid te willen onderhandelen. En nog steeds vloekt hij, klopt hij af op hout, kruist hij zijn vingers en gebruikt hij een banale frase wanneer hij gespuwd heeft – ooit was dit een magische formule.

7. De natuur van de toewijding aan de cultus

87:7.1 Vormen van sociale organisatie van het type van de cultus hielden stand omdat de cultus symbolen verschafte voor het behoud en het stimuleren van morele gevoelens en religieuze loyaliteiten. De cultus ontstond uit de tradities van ‘oude families’ en werd doorgegeven als een vast instituut; alle families hebben een cultus van de een of andere aard. Ieder inspirerend ideaal tracht een symboliek te vinden waardoor het zal kunnen blijven bestaan – zoekt een techniek om zich cultureel te manifesteren, zodat het zal voortbestaan en in steeds grotere mate gerealiseerd kan worden – en de cultus bereikt dit doel door het opwekken en bevredigen van emotie.

87:7.2 Vanaf de dageraad der beschaving heeft iedere aantrekkelijke beweging in de sociale civilisatie of de religieuze vooruitgang rituele gebruiken, symbolisch ceremonieel ontwikkeld. Hoe meer dit ritueel een onbewuste ontwikkeling is geweest, des te sterker heeft het de volgelingen altijd geboeid. De cultus hield de sentimenten in leven en bevredigde de emoties, doch is altijd de grootste belemmering geweest voor sociale reorganisatie en geestelijke vooruitgang.

87:7.3 Niettegenstaande het feit dat de cultus altijd de sociale ontwikkeling heeft vertraagd, valt het te betreuren dat zoveel moderne mensen die geloven in zedelijke normen en geestelijke idealen geen adequate symbolen hebben – geen cultus voor onderlinge steun – niets waartoe zij behoren. Maar een religieuze cultus kan niet met de hand worden vervaardigd, zij moet groeien. En geen enkele cultus zal gelijk zijn aan die van een andere groep, tenzij hun riten willekeurig worden gestandaardiseerd door het gezag.

87:7.4 De vroege Christelijke cultus was de meest effectieve, aantrekkelijke en duurzame van alle rituelen die ooit zijn geformuleerd of uitgedacht, maar veel van zijn waarde is in deze wetenschappelijke tijd vernietigd doordat zovele van zijn oorspronkelijke grondbeginselen verloren zijn gegaan. De Christelijke cultus is door het verlies van vele fundamentele ideeën van zijn levenskracht beroofd.

87:7.5 Wanneer in het verleden de cultus veerkrachtig en het symbolisme rekbaar was, heeft de waarheid zich snel ontwikkeld en zich vrijelijk uitgebreid. Een overvloed aan waarheid en een flexibele cultus hebben een gunstige invloed gehad op de snelheid van de sociale vooruitgang. Een zinloze cultus schaadt de religie wanneer hij tracht de plaats in te nemen van de filosofie en de rede probeert te knechten; een echte cultus groeit.

87:7.6 Ongeacht de bezwaren en belemmeringen heeft iedere nieuwe openbaring van waarheid een nieuwe cultus in het leven geroepen, en zelfs de herformulering van de religie van Jezus moet een nieuwe, passende symboliek ontwikkelen. De moderne mens moet een adequate symboliek vinden voor zijn nieuwe, groeiende ideeën, idealen en loyaliteiten. Dit hogere symbool moet voortkomen uit religieus leven, uit geestelijke ervaring. En deze hogere symboliek van een hogere beschaving moet gebaseerd zijn op het denkbeeld van het Vaderschap van God en vervuld zijn van het machtige ideaal van de broederschap der mensen.

87:7.7 De oude culten waren te egocentrisch; de nieuwe moet het voortvloeisel zijn van toegepaste lief- de. De nieuwe cultus moet, evenals de oude, het gevoel voeden, de emotie bevredigen, en loyaliteit bevorderen, maar hij moet meer doen: hij moet geestelijke vooruitgang vergemakkelijken, kosmi- sche betekenissen verdiepen, morele waarden doen toenemen, de sociale ontwikkeling aanmoedigen en een verheven soort persoonlijk religieus leven stimuleren. De nieuwe cultus moet allerhoogste levensdoelen verschaffen van zowel wereldlijke als eeuwige – sociale en geestelijke – aard.

87:7.8 Geen enkele cultus kan standhouden en bijdragen aan de vooruitgang van de sociale civilisatie en aan de geestelijke verworvenheden van het individu, tenzij deze gebaseerd is op de biologische, sociologische en religieuze betekenis van het huisgezin. Een cultus die blijft bestaan moet datgene symboliseren wat blijvend is ten overstaan van onophoudelijke veranderingen; hij moet datgene verheerlijken wat de stroom der immer veranderende sociale metamorfose verenigt. Hij moet ware betekenissen erkennen, schone menselijke betrekkingen verheffen en goede waarden van werkelijke adeldom verheerlijken.

87:7.9 Maar de grote moeilijkheid om een nieuwe, bevredigende symboliek te vinden, schuilt hierin dat moderne mensen als groep de wetenschappelijke instelling aanhangen, bijgeloof schuwen en onwetendheid verfoeien, terwijl zij als individuen allen naar het mysterieuze hunkeren en het onbekende vereren. Geen enkele cultus kan blijven bestaan tenzij hij een meesterlijk mysterie belichaamt en iets van ongrijpbare waarde verhult. Nogmaals, de nieuwe symboliek moet niet alleen betekenisvol zijn voor de groep, maar ook zinvol voor het individu. De vormen van een nuttige symboliek moeten zo zijn, dat een individu deze op eigen initiatief kan uitvoeren en ze ook samen met zijn medemensen kan ervaren. Indien de nieuwe cultus dynamisch in plaats van statisch zou kunnen zijn, dan zou hij werkelijk iets wat de moeite waard zou zijn kunnen bijdragen aan de vooruitgang van de mensheid, zowel wereldlijk als geestelijk.

87:7.10 Maar een cultus – een symboliek van riten, strijdkreten, of doelstellingen – zal niet functioneren indien hij te ingewikkeld is. En er moet toewijding, de respons van loyaliteit gevraagd worden. Iedere effectieve religie ontwikkelt feilloos een waardevolle symboliek en haar aanhangers zouden er goed aan doen te voorkomen dat zo’n ritueel stolt tot benauwende, misvormende en verstikkende stereotype ceremoniën die alleen maar alle sociale, morele en geestelijke vooruitgang kunnen vertragen. Geen cultus kan blijven bestaan als hij de morele ontwikkeling tegenhoudt en er niet in slaagt een voedingsbodem te zijn voor geestelijke vooruitgang. De cultus is het geraamte waaromheen zich het levende, dynamische lichaam ontwikkelt van de persoonlijke geestelijke ervaring – ware religie.

87:7.11 [Aangeboden door een Blinkende Avondster van Nebadon.]